VERPALE, Eriek
    
      
    
      
    
      
    Co. 7
  
    
      
    Geen foto wil ik van je dragen, geen brieven –
  
zelfs geen zakdoek die ooit jouw lippen vond:
niets daarvan wil ik bewaren, laat staan
in een verouderd vers als dit verdoken
tot het mijne maken
    
      
    Maar het dunne stof, geschud
  
uit diepe mantelzakken, oud
speelgoed dat eens op je kamer stond,
of de beduimelde bril
– ik bewonder de dikke glazen –
    
      
    Alleen dàt wil ik van je sparen.
  
    
      
    Wat een ander niet krijgen wil
  
zal ik van je hebben:
    
      
    Het hoogste bod zal de wereld
  
    niet eens verbazen.
    
      
    
      
    
      
    Zeg nooit
    
      
    
      
    Zeg nooit dat je het niet hebt geweten,
    
      
    nooit dat je van mijn liefde geen teken vond:
    
      
    mijn leven lang heb ik ermee volgekregen
    
      
    u neer te schrijven of uit te leggen,
    
      
    de onrust, die me naar de adem stond.
    
      
    
      
    In kroegen en parken, op godvergeten plaatsen:
    
      
    nooit heb ik gezwegen, maar integendeel altijd
    
      
    bezig- hunkerend, of met bezwaard geweten.
    
      
    
      
    Zeg dus nooit dat ik hieraan verstek liet gaan-
    
      
    
      
    wanneer ik wég ben, dood, of door mijn kinderen
    
      
    vergeten
    
      
    
      
    zal het overal te lezen staan
    .
    
      
    
      
    
      
    Verjaardag
    
      
    
      
    Ze zouden mij een meisje sturen,
    
      
    ik weet niet meer wie, maar
    
      
    in ieder geval een meisje
    
      
    om mijn verjaardag mee te vieren.
    
      
    Dat hadden ze mij tenminste beloofd.
    
      
    En dus haalde ik veel drank en vreterij in huis
    
      
    en bereidde vele schotels. Bij het
    
      
    Leger des Heils kocht ik zelfs nog
    
      
    een afgedankte oude paardendeken:
    
      
    ik verjaar in de winter moet u weten.
    
      
    Maar heeft ú al een meisje gezien?
    
      
    Ik niet.
    
      
    En dat duurt nu al minstens
    
      
    veertien dagen.
    
      
    
      
    
      
    Ik ken de uitersten van de stilte niet
    
      
    
      
    Ik ken de uitersten van de stilte niet
  
de kleine kamers waar het leven korter wordt
de verzamelplaatsen van het zwijgen..
    - ik ken ze niet-
    
      
    
      
    noch het einde van het lichaam waar warmte
  
ophoudt te bestaan; het ogenblik
    waarop elk gebaar nog naar beweging reikt..
    
      
    
      
    deze momenten zonder waarborg
  
waar rust het einde is en troost
de atlas van elk beroofd gebied
    - ik ken ze niet-
    
      
    
      
    
      
    Jaklien
    
      
    
      
    In het huis alwaar ik woonde toen
  
hield ik de ramen goed gesloten
Geld had ik niet, en aldus van
het plezier verstoken
    droomde ik ervan dat je bij me was.
    
      
    
      
    Oud zonlicht viel door de ruiten
  
en wat op tafel stond
bleef onaangeroerd.
    Alzo, dacht ik, wordt het verleden:
    
      
    
      
    zonder veel omhaal
  
en met altijd warme kleren.