VAN MEENEN, Jan
    
      
    
      
    Terwijl je langzaam van een slaap geneest
     
  
    
      
    Terwijl je langzaam van een slaap geneest
    
      
    het hopen in je huid en handen stil voelt
  
    herbeginnen, ontwapen jij me alweer met je
    
      
    zachtste zinnen, je bleke borsten zingend
    
      
    onder dunne zijde
  
    je halslijn prachtig van uitstekendheid
    
      
    herwil de tijd en gunt me nauwelijks rust,
  
    terwijl jij met je hele lichaam kijkt en kust
    
      
    en kijkend wordt gekust.
  
    
      
    
      
    Strandloper 
  
    
      
    Hij kent haar drift en daagt haar lieflijk uit,
  
trippelt voorlangs een beetje schamper kijkend.
    
      
    Zij schuifelt als verlegen naar hem toe,
  
hij haast zich amper weg, versnelt even zijn tred,
als vreesde hij voor natte voeten.
    
      
    Wie speelt met wie? Ach, zie hoe hij haar
  
tippelend maar nauwelijks ontwijkt, zich bijna
laat bereiken.
    
      
    Hij spreekt haar toe in spijkerschrift,
  
verleidt: een mooiprater.
    
      
    Wie speelt? Hij schrijft. Zij veegt het uit
  
met al haar overvloed aan water.