| 
            .....
            
              Petronel
            , 
            
            veinst zich te verhangen:
 
 Waar maak ik hier de strop vast? hier zijn geen klauwieren*
 zou ik een nagel slaan dat zal geweldig tieren
 Dat t’ moeder horen zal veel eer als ik begeer
 Ho, ho, ik zie hier wat; nu ben ik seffens kleer
 Dat houdt genoeg, die Koord zou ‘t ook wel durven wagen
 Al ware’t om acht of tien van mijn slag te dragen:
 Dat staat ook schrikkelijk, dan t’moet zijn, maar ‘t moet; nu,
             nu,
 Nacht Moederke lief, och moederke, dit 's de leste Adieu!
 
            Nacht Vaarke, nacht Moederke, wil het mij toch vergeven,
           
            dat ik mij desperaat ellendig breng om 't leven.
           
            Nacht Moederke lief! Nog eens goede Nacht voor het lest!
           
            En hoort ze dat niet? En ik schreeuw nochtans al mijn best.
           
            Het schijnt dat z'onderwezen is om mij eens te laten gaan mijn gangen;
           
            Want, dat ik 't van zin ware, ik had mij wel driemaal sinds verhangen.
           
            Ja, Moeder, en past ge anders op uw Dochter niet?
           
            Mij dunkt, ik hoor ze nu: Adieu, moederke lief, ziet
           
            het jammerlijk end van uwe liefste dochter!
           
            Wel nog niet? en nog niet? Komt dan, wat uitgezochter
           
            spel is dit! Scheert ge mij? En zijt ge het niet van zin
           
            te horen, zo schei ik er uit, want ik krijg er verdriet in.
           
            Moederke, moederke, adieu, adieu, hoe deerlijk
           
            zult gij u hebben, als g'uw Dochter zo verveerlijk
           
            zult zien! Bedroefde vrouw, adieu!
           |