 
    
  
    
      
    
      
    
      
    SIMONS, Jozef
    
      
    
      
    
      
    Heimwee doet ons hart verlangen
    
      
    
      
    Heimwee doet ons hart verlangen, naar de heimat onzer jeugd.
  
Naar de bronzen klokkezangen, zwaar van rouw of hel van vreugd.
Zangen uit de oude toren, hij die waakt en verre schouwt,
Over 't dorpje droomverloren, kronk'lend aan zijn voet gebouwd.
    
      
    Heimwee doet ons hart verlangen, naar de geur van brem en hei.
  
Naar de weiden mist-omhangen, op een morgen in de mei.
Heimwee naar het blonde koren, naar het dennebos vol peis,
    Naar de vennen stijfgevroren, waar wij slierden op het ijs.
    
      
    
      
    Heimwee doet ons hart verlangen, naar de ouderlijke haard.
  
Met zijn rust niet te vervangen, met zijn vrede wel bewaard.
Heimwee naar de zomerwinden, heimwee naar het zoet geruis,
    In de kruin der groene linden, voor ons oude pannenhuis.
    
      
    
      
    
      
    Susa Nina
    
      
    
      
    Sint Jozef bereidde die wondere nacht
  
van 't zuiverste strooisel een beddeke zacht
daarop heeft Maria met schamele vlijt
    haar schreiende Kindje te slapen geleid.
    
      
    
      
    Susa Nina, 't Hemelse hof in een arme stal
  
en engelen wieken naar 't aardse dal
en vullen de sferen met feestgeschal
    Susa Nina, voor de koning van 't heelal.
    
      
    
      
    De herders ontwaakten in 't schitterend licht
  
aan hen werd de troostende boodschap gericht
een boodschap van vrede vanuit 't paradijs
    aan alle de goeden van wille zij peis!
    
      
    
      
    Susa Nina, …..
    
      
    
      
    Drie koningen kwamen naar 't Kind van heel ver, 
  
zij volgden het licht van een stralende ster.
zij hebben de Godsmens, de Koning aanschouwd,
    En offerden wierook en mirre en goud.
    
      
    
      
    Susa Nina, …..
    
      
    
      
    Nog steeds brengt het Kindje zijn boodschap van vree
  
voor alle goedwilligen onder ons mee
een boodschap van vrede, van heldere kracht
    een boodschap van licht in de donkere nacht.
    
      
    
      
    Susa Nina, …..
    
      
    
      
    
      
    Kempenland
    
      
    
      
    Kempenland, aan de Dietse kroon
  
wonderfrisse perel;
Kempenland, welig-zoete woon
van de koene kerel.
    
      
    Op de heide gloort de zon
  
ons zo stralend tegen,
of uit hoge hemelbron
ruist zo vro de regen.
    
      
    Op de heide waait de wind,
  
vrij van haag en heg,
op de heide waait de wind
    alle zorgen weg.
    
      
    
      
    Kempenland, aan de Dietse kroon
  
    …..
    
      
    
      
    Op de heide staat een huis
  
rondom in het lover,
wolken blank of grauw als gruis
trekken traag daarover.
    
      
    Op de heide waait de wind,
  
    …..
    
      
    
      
    Kempenland, aan de Dietse kroon
  
    …..
    
      
    
      
    Op de heide, zoete meid,
  
hebt ge mij verkoren,
bij de gagel, voor altijd,
mij uw trouw gezworen.
    
      
    Op de heide waait de wind,
  
    …..
    
      
    
      
    Kempenland, aan de Dietse kroon
  
    …..
    
      
    
      
    Kempisch volk, zo vroom en blij,
  
schoon van ziel en lijve,
harde tijden gaan voorbij,
maar een volk moet blijven.
    
      
    Op de heide waait de wind,
  
    …..
    
      
    
      
    
      
    Frontlied
    
      
    
      
    I. Aan de Heeren van Havere
    
      
    
      
    Uw masker af!
    
      
    Gij die daar spreekt van recht,
    
      
    Die vals en laf
    
      
    De Vlaming houdt geknecht;
    
      
    Schenkt klare wijn
    
      
    En helpt ons naar het licht,
    
      
    Of spuwt ’t venijn
    
      
    De Vlaming in ’t gezicht.
    
      
    
      
    Wij eisen zelfbestuur
    
      
    En Vlaamse regimenten!
    
      
    En weten op den duur
    
      
    Op macht onze eisen te enten!
    
      
    Ons recht op zelfbestaan
    
      
    Steunt op ons sterke hand
    
      
    Wij willen Vlaams
    
      
    In Vlaanderland!
    
      
    
      
    II. De Gentse Hogeschool 
    
      
    
      
    Geen schole meer
    
      
    Die stand van stand vervreemdt,
    
      
    Want boer en heer
    
      
    Zijn Vlaming – zo verneemt
    
      
    Dat gans de bent
    
      
    Van ’t Haverse gebroed
    
      
    Van die van Gent
    
      
    Haar poot afhouden moet.
    
      
    
      
    Wij eisen …..
    
      
    
      
    III. Het Leger
    
      
    
      
    Al lang genoeg
    
      
    Werden wij moegedrild
    
      
    In taal en voeg
    
      
    Van ons niet meer gewild
    
      
    Van ’t sterrenras.
    
      
    Die ’t Vlaams nog niet verstaan
    
      
    wensen wij kras
    
      
    Naar Joost en naar de maan!
    
      
    
      
    Wij eisen ..…
    
      
    
      
    IV. Zelfbestuur
    
      
    
      
    Niet voor ’t gekuis
    
      
    Mag Vlaanderen zich verblijn,
    
      
    In eigen huis
    
      
    Voor we eigen meester zijn.
    
      
    Dit zweren wij:
    
      
    Te vroeg – of later uur
    
      
    Komen we vrij
    
      
    Door volle zelfbestuur.
    
      
    
      
    Wij eisen …..
    
      
    …..
    
      
    V. Wij, IJzerjongens
    
      
    
      
    Wij spreken stout
    
      
    Uit open fier gemoed
    
      
    Omdat wij boud
    
      
    Getuigen met ons bloed
    
      
    Voor ’t Belgisch woord.
    
      
    Maar waren wij te slecht,
    
      
    We vechten voort
    
      
    Voor ’t eigen Vlaamse recht.