KNIBBE, Hester
    
      
    
      
    We vroegen
  
  
    
      
    We vroegen hoe laat komt de dood
    
      
    voorbij en ze zeiden we weten het niet,
    
      
    
      
    alles is voorbestemd nu en hier
    
      
    dus we weten het niet. Waarom
    
      
    
      
    is het zo stil verbaasden we ons, zelfs
    
      
    de klokken slaan hun notie van tijd niet.
    
      
    
      
    Alle uur zonder waarheid
    
      
    is stilgezet, zeiden zij.
  
    
      
    
      
    Bermtoeriste
  
    
      
    Men houdt het oog steeds op de weg gericht 
    
      
    niet op de berm waarin ik ooit bij toeval werd 
    
      
    gedropt en nu verwijl als vreemde 
    
      
    
      
    deftigheid. Ik sta hier in een soort 
    
      
    verlatenheid en niemand in de weg, men 
    
      
    sjeest langs mij, ik word niet opgemerkt. Behalve 
    
      
    
      
    soms door iemand die zich niet fixeert op eigen 
    
      
    pad, mij plots gewaarwordt, afstapt, zich aandachtig 
    
      
    naar mij overbuigt, verrast betast en 
    
      
    
      
    concludeert: ach wat een zeldzaamheid, o 
    
      
    delicate kelk, dat je hier 
    
      
    
      
    zoiets ziet! 
    Kijk, dan 
    
      
    verheug ik mij, verwelk ik niet voor niets 
  
    
      
    
      
    Vannacht
    
      
    
      
    Vannacht twee kinderen gered.
  
Ze lagen onder dun zwart ijs;
de een zag grijs, de ander blauw.
Ik heb ze op het gras gelegd,
dat hard onder mijn voeten brak,
hun lijfjes droog en warm gewreven
    en ze mijn adem ingeblazen.
    
      
    
      
    Daarna de ochtend ingekeken,
  
die lauw over het water lag,
een mouwloos T-shirt aangedaan,
wat grassen in een vaas geschikt,
    twee kinderen uit hun slaap gevist.
    
      
    
      
    
      
    Ja 
  
    
      
    Liefde, ja er zit altijd een lichaam aan vast
  
en dat maakt het en maakt het, maakt het
    
      
    soms lastig. Maar het geeft niet, we zijn
  
al zo lang samen dat we ons in elkaar hebben
opgeslagen, niet meer zoek niet weg kunnen raken.
    
      
    Natuurlijk, voorbodes kruipen onder de huid, dansen
  
mee als je danst, rennen mee als je rent, hangen
    
      
    ook op de bank, zitten daar en later gaat Haper
  
aan de haal met je dromen, teistert een winter
de oude rivier die wil stromen. Maar het
    
      
    geeft niet en de sfinx die ons het raadsel
  
opgeeft wie van wie het meest is niks
    
      
    om je druk om te maken, we houden elkaar gewoon
  
bij de hand en waar de weg ophoudt zullen we slapen.
    
      
    
      
    Psalm 4631
  
    
      
    In mijn nood roep ik
  
niet en tot niemand, ik zwijg; wie na zoveel
zand erover nog leeft, heeft het schreeuwen
    
      
    verleerd. Laat de eik maar kreunen
  
en klagen, om blad dat voortijdig
te gronde, de tak van zijn stam
    
      
    afgerukt, laat mij woordeloos
  
staan in zijn schaduw. Laat
    
      
    mijn zwijgen niet klein en gebukt
  
zijn maar waardig hoog
en breed als de kroon van de boom
    
      
    nu zijn wortels en stilte zich
  
hechten aan hem en alle gebed
wordt gesmoord in de aarde.