PUTHAAR, René
    
      
    
      
    Het zijn de automaten van de nacht.
    
      
    Een zender die frequenties zoekt, zomaar
    
      
    een stem, het suizen van een stegennet
    
      
    waarin het craquelé van angstkreten,
    
      
    luchtdicht verpakt, het kinderlijk gejank
    
      
    van katten, asfalt lispelend onder
    
      
    een man die omvalt en naar adem snakt. 
  
    
      
    Gekrabbeld, dat ik in het gras de zon
    
      
    trotseerde en alles wat zweefde zocht,
    
      
    ontsnapt en al ontwijkend in het licht 
  
    
      
    en niets meer zag, maar af en toe gerucht
    
      
    hoorde dat iets van reuzenvleugels had,
    
      
    standvastig wentelend terwijl ik lag. 
  
    
      
    Een inktpatroon, de zwarte schittering
    
      
    van water, in de straat een oude kluis
    
      
    die gapend op een vroege vogel wacht,
    
      
    de schaduwen van wat geslecht kan zijn
    
      
    en in het raam, verraden door de lamp,
    
      
    een hoofd waarvan de holen niemand zien.
    
      
    Het zijn de automaten van de nacht.