WESSELING, Bernard
    
      
    
      
    De haren uit het putje
    
      
    
      
    Onbezorgd tot op die dag, wilde ik inenen niet meer leven 
    
      
    alsof spijt de enige zonde zou zijn.
    
      
    
      
    Verhuftering en vertrutting deed ik voortaan wijselijk af
    
      
    als twee zijden van dezelfde medaille. Ik verschafte me
    
      
    een vriendin met wie je ook kon lachen. Een carrière
    
      
    kon niet uitblijven. Ik volgde een kookcursus, genoot van eten
    
      
    en gegeten worden en las psychologische thrillers, de kennis
    
      
    waarvan ik me nu en dan bediende in gesprekken.
    
      
    
      
    Vaderschap aanvaardde ik joviaal. Ik raakte niet op 
    
      
    mijn kinderen uitgekeken en ging tijdig vreemd 
    
      
    om genietbaar te blijven. Kortom, mijn keuzes 
    
      
    hadden een heilzaam effect op mij en de mijnen.
    
      
    
      
    Slechts één keer – een incident en een fictie bovendien – 
    
      
    droomde ik dat gebrek aan strijd van mijn leven
    
      
    een onwaardig leven had gemaakt.
    
      
    
      
    Ik zou volmaakt ongelovig ontwaken, lokale tijd,
    
      
    pal op de metropool, met alle andere recreanten. En, 
    
      
    verlegen om een sluitende moraal, restte mij slechts 
    
      
    mijn vrouw af te matten met mijn zwijgzaamheid.