VAN DER PLAS, Michel
    
      
    
      
    
      
    
      
        Draag me op handen uit dit tranendal
  
waar ik mijn voeten stoot aan alle stenen
en de verdane dingen moet bewenen.
    
      
        vlieg met me weg tot ik overal
  
het land zie door Gods eeuwig licht beschenen
en aan jouw zij van liefde zingen zal.
    
      
    
      
    Gras
  
    
      
    Ik heb mijn moeder honderd maal verloren
  
In dromen
In winters
Aan een stenen stad
Aan andere kinderen uit haar geboren
En aan vader
Bevend lief gehad
    
      
    Maar honderd maal
  
Heb ik haar terug gewonnen
Languit voorover in gewoon groen gras
Dat ademde en zwoegde of onbezonnen
Golfde als een lied
En golvend eeuwig was
    
      
    Wees zacht
  
Wees eindeloos
Een en al armen
Grasmoeder
Moedergras
Bevend erbarmen
    
      
    Achter ons staat de mensenhemel rood
  
De wolken zeilen
De vogels zweven
Leer mij met nog een hart te veel te leven
Totdat ik weg kan in uw beider schoot
    
      
    Maar honderd maal
  
Heb ik haar terug gewonnen
Languit voorover in gewoon groen gras
Dat ademde en zwoegde of onbezonnen
Golfde als een lied
    En golvend eeuwig was
    
      
    
      
    
      
    1938
  
    
      
    …..
    
      
    
      
    Er is een wereld waarin vaders zwijgen
  
en buigen voor een sterker, vreemd gezag,
en waar ik nog niet hoor. Er komt een dag
waar kranten lamp en kamer in bedreigen
en mensen buiten lange messen krijgen,
    en waar een veldwachter niets meer vermag.
    
      
    
      
    
      
    School der liefde
  
    
      
    Woorden van geluk zijn moeilijk, ze zijn
  
klank, wartaal, aaas en jijs en toedan, alles
of niets. Het lekken van vuur; een gordijn
in de wind. Ze zijn eigenlijk maar ballast.
    
      
    Want we zeggen geluk niet, we doen het.
  
Dieren hebben alleen maar hun lichamen;
snuiven, stampvoeten, hoeden warmte met
warmte. Het leeft en trilt, het heeft geen namen.
    
      
    Hoeveel gemakkelijker vindt verdriet
  
woorden. Dat is de wereld van de mensen:
ze huilen en ze ballen vuisten en ze
vullen bladzijden, maar ze sterven niet.
Sterven hoorde alleen waar leven hoorde:
    bij geluk; en dat was teveel voor woorden.
    
      
    
      
    
      
    Voor Haar
  
    
      
    Zij verstaat de kunst van bij me horen 
  
In mijn lichaam heeft ze plaats gemaakt voor twee
In mijn ogen woont ze, in mijn oren
Ze hoort en ziet mijn hele leven met me mee
    
      
    Soms begint ze in mijn hart te zingen 
  
Waar het nacht wordt heeft ze lichtjes aangedaan
En door haar weet ik dan door te dringen
Tot de onvermoede schat van ons bestaan
    
      
    Zo alleen maar wil ik verder leven 
  
Schuilend bij elkaar
En als ik oud moet worden, dan alleen met haar
    
      
    Zij kent al mijn dromen en mijn wanen 
  
Al mijn haast en al mijn honger en mijn spijt
Als ik lach kent zij alleen de tranen
Die daar achter liggen in de tijd
    
      
    Zo alleen maar wil ik verder leven 
  
Schuilend bij elkaar
En als ik oud moet worden, dan alleen met haar
    
      
    Zij is meer dan deze woorden zeggen 
  
In mijn lichaam heeft ze plaats gemaakt voor twee
Maar wie weet een wonder uit te leggen
    En een wonder draag ik met me mee
    
      
    
      
    
      
    Zend ons een engel in de nacht
    
      
    
      
    Zend ons een engel in de nacht
  
als alles ons een raadsel is,
als ons de zekerheid en kracht
    ontvallen in de duisternis.
    
      
    
      
    Zend ons een engel ieder uur
  
dat ons ontvoert van U vandaan,
wanneer wij voor de blinde muur
    van uw geheime plannen staan.
    
      
    
      
    Zend ons een engel met Uw licht
  
in onze slaap, de metgezel
die troost brengt in het vergezicht
    van God met ons, Immanuel.
    
      
    
      
    Zend ons in hem de zekerheid
  
dat U ons zelf bezoeken zult
en bij ons wonen in Uw tijd
    en leer ons wachten met geduld.
    
      
    
      
    
      
    Bezoekje
    
      
    
      
    Al is het wel wat lang geleden
  
dat 'k op een doordeweekse dag
hier neergeknield heb en gebeden,
toch weet ik, Heer, gij zijt tevreden
    met mijn doorgaans gevolgd gedrag.
    
      
    
      
    Ik heb geen kwaad op mijn geweten,
  
want 'k bleef mijn man in kuisheid trouw;
en had ik Vrijdags vlees gegeten
of de collecte weer vergeten,
    dan had ik steeds oprecht berouw.
    
      
    
      
    Ik ben niet als dat mens van Poole,
  
dat weet u: ik deed Kees en Jeanne
op goede katholieke scholen
en van jongsaf heb 'k ze bevolen
    om Zondags naar de mis te gaan.
    
      
    
      
    Ik mag u rustig alles vragen;
  
dat heeft de kapelaan gezegd,
toen 't na de Quatertemperdagen
de derde roep was van Jan Hagen
    met dat mooi nummer van Van Echt.
    
      
    
      
    Ik bid u, Heer, voor Zuid-Korea,
  
dat het niet overslaat naar hier,
en dan, voor Zondag als 'k met Thea,
de zuster van mijn man, naar zee ga
    om prachtig weer en veel plezier.
    
      
    
      
    Verhoed toch dat u ook de Russen
  
de atoombom produceren laat,
en u moet ook dat kind eens sussen
van de overkant, dat 's nachts steeds tussen
    half drie en drie zo schreeuwen gaat.
    
      
    
      
    Berisp ook eindelijk eens mijn zwager,
  
die fout was, om zijn grote mond,
en help me onthouden dat 'k de slager
straks nog moet bellen om een mager
    kalfslapje van een hallef pond.
    
      
    
      
    Ik bid u voor de negerkindren,
  
die nog niet weten wie gij zijt,
maar als ze ooit de Shell gaan hindren
moet gij hun aantal maar vermindren,
    O Heer, in uw voorzienigheid.
    
      
    
      
    Bescherm ons kleine, dappre landje,
  
vooral de Roomse minderheid,
en geef Verheul, dat protestantje,
nu eindlijk eens een ernstig standje
    als hij mijn man zijn zaak vermijdt.
    
      
    
      
    En houd, wanneer de Russen komen,
  
vooral toch Hoogstraat 6 in 't oog,
want gij zijt altijd met de vromen
die vredig van de hemel dromen
    en naarstig streven naar omhoog.
    
      
    
      
    En laat Kees slagen voor 't examen,
  
en geef Jeanne's jongen beter werk,
en houd ons allemaal lang samen,
    tot later in de hemel, amen.
    
      
    
      
    Wat doet die Dijkstra in de kerk?
    
      
    
      
    
      
    En soms wil zij opnieuw het meisje wezen
    
      
    
      
    En soms wil zij opnieuw het meisje wezen
  
waarvan zij in haar oude dagboek leest:
dat bloemen water gaf en plots bedeesd
begreep waarom die voor het najaar vrezen,
dat zondagsmiddags voor het raam ging lezen
en dat naar vruchten reikte, appels 't meest,
en dat, voor prinsen lang gereed geweest,
    van duizend wensen nooit was te genezen.
    
      
    
      
    Het boek glijdt dichtgevallen in haar schoot.
  
Zij is zover gezworven in die dingen
mag weer drie wensen doen in 't avondrood
en, blozend, zachtjes bij de vleugel zingen.
Zij wordt niet wakker voor het avondbrood
    hoewel de gangklok luide aan blijft dringen.
    
      
    
      
    
      
    Vader en zoon
  
    
      
    Vader. Waarom als iemand dat woord zegt
  
kijk ik nog steeds vooruit, niet achter mij?
ben ik niet, zoek ik? Het is toch voorbij?
jij bent toch in de regen weggelegd?
    
      
    Wat verwacht ik dan: je hand op mijn hoofd?
  
Waar zou ik moeten komen? ben je daar
nog wel, warm woord? Of hebben ze je naar
het huis gebracht waarin je hebt geloofd?
    
      
    Als ik het hoor is het of ik zelf riep.
  
Ik moet al antwoord geven en ik ken
nauwelijks de vraag die ik nog altijd ben
    
      
    Ja, zeg ik, en kijk om. De nacht is diep.
  
Ik weet opeens waarvoor je hebt geleefd:
ik draag de naam van wie de dood doorgeeft.