DE ROOVER, Adriaan
    
      
    
      
    
      
    Ergens
    
      
    
      
    ergens hinken angsthengsten
  
door de stilte van het gras
de wind draagt
het gerucht van vlinders
    die verwaand hun vleugels sluiten
    
      
    
      
    mijn reis is ver ten einde
  
ik ruik de sterren al
en zweef in steeds wijder bogen
om de mensen heen
om aan de schreeuwgrens
neer te strijken ergens
    in wat nagelaten verzen
    
      
    
      
    
      
    Mijn stad
    
      
    
      
    de bomen hebben zachte groene hersenen
  
en het water heeft een huid van glas
met lange tanden
eet mijn stad haar monumenten op
haar holle koningen
op een koperen paard
met mijn buik vol gedichten
loop ik door
de breedsprakerige straten
en tel de vogels
die als gevleugelde woorden
op de daken zitten
hier kan ik oud worden
    als een kei in diep groen water
    
      
    
      
    
      
    mijn geluk
  
    
      
    zo raak ik mijn geluk
  
in geen duizend verzen kwijt
ik ken de gebarentaal der bomen
en schrijf op elk blad
een ander woord
tot elke taal is uitgeput
tot alle letters zijn verbruikt
     
    
      
    dit is mijn geluk
  
dat ik volslagen nutteloos
onkenbaar
als een blad
aan de grote boom verdwijn
     
    
      
    dit is mijn geluk
  
eer alle bladeren zijn geteld
    is mijn zomer allang voorbij
    
      
    
      
    
      
    taalloos
  
    
      
    ik draag de snavel
  
van de roofvogel
die op het ijs te pletter stort
ik sterf zonneblind
in de bergen van anijs
met wolken in de oren
het kraaien van
duizend gemartelde hanen
    
      
    ik wil de armoe van de dichter
  
dekken met een barokke dood
de taalloze zaden
die te slapen liggen
onder de steen
van mijn tong