KRUIT, Johanna
    
      
    
      
    
      
    Lentelied
  
    
      
    Voor jou zal ik het voorjaar schrijven
  
een boomgaard groen, een hemel blauw
ik geef je wat je hebben wou
en alle vogels mogen blijven.
    
      
    Voor jou laat ik de wolken varen
  
als witte bergen naar de zee
ik neem de verte voor je mee
om in je ogen te bewaren.
    
      
    Voor jou zal ik de lente zingen
  
de regen laat ik ruisen in de nacht
ik breng de wind tot rust en zacht
mag al wat was opnieuw beginnen.
    
      
    Voor jou, mijn lief, leg ik mijn hart
  
    wijd open in het voorjaarsgras.
    
      
    
      
    
      
    Mijn vader had een stoel in zijn kantoor
    
      
    
      
    Mijn vader had een stoel in zijn kantoor
  
waar hij het langst in woonde. Als hij schreef
mocht ik, wanneer ik met hem zweeg
    tegen zijn benen zitten. Het kwam voor
    
      
    
      
    dat wij vergaten waar we waren.
  
Dan las ik over Remy of oom Tom.
Ik weet nog dat het leek alsof hij zong.
    Ook streelde hij een keer mijn haren.
    
      
    
      
    Later heb ik gehuild om wat niet kon.
  
Ik wilde dat we daar nog waren
    en dat geen einde ooit begon.
    
      
    
      
    
      
    Melancholie
    
      
    
      
    Altijd geweten dat je terug zou komen.
  
Een winter lang op je gewacht.
Soms wakker liggend in de nacht die
    duistere geheimen wikkelde om bomen.
    
      
    
      
    Altijd geweten dat je er nog was.
  
Bijna vergeten soms. Dan kon ik zingen
en lachen door de tijd. Hoe ongezien en
    onvermijdelijk verborgen in de dag
    
      
    
      
    bleek je aanwezig. En nu je er weer bent
  
begroet ik je gelaten, haast blij dat ik je zie.
    Ik dek de tafel, hier de wijn. Denk niet
    
      
    
      
    dat ik vergat hoe 't hoorde: melancholie
  
kom naast me zitten, praat, laat je verstaan.
    Hoe opgetogen steek ik nu de kaarsen aan.
    
      
    
      
    
      
    Zusje – 1
    
      
    
      
    Verdween mijn zusje onverwacht. 
    
      
    En niemand die haar lopen zag.
    
      
    
      
    De zon sloop weg, de dag werd oud.
    
      
    De maan kwam op, de nacht was koud.
    
      
    
      
    We zochten haar aan strand en zee.
    
      
    Misschien nam Westenwind haar mee.
    
      
    
      
    We riepen hard en zongen zacht.
    
      
    We zochten sporen in de nacht.
    
      
    
      
    Maar alles gaat zoals het moet.
    
      
    En zij bleef weg, voorgoed, voorgoed.
    
      
    
      
    Nu zingt de wind een droevig lied.
    
      
    Vergeet mij niet, vergeet mij niet.
    
      
    
      
    
      
    Aan zee
    
      
    
      
    Gedachten dansten door mijn hoofd 
  
omgeven door legendes
het strand was wijd en eindeloos
    ik voelde weer, herkende
    
      
    
      
    het kind van vroeger dat hier ging
  
mijn ogen bleven staan
een schip vol kleuren kwam voorbij
    om verder weg te gaan.
    
      
    
      
    Het leek of ik een beetje sliep
  
en of een verre vogel
die ik al haast vergeten was
mij naar de toekomst riep.