VAN ZONNEVELD, Mieke
    
      
    
      
    
      
    Gebed 
  
    
      
    Om te staan op het veld en niet steeds ernaast 
  
heb ik een cliché van U gemaakt, een leeg
omhulsel van taal door necrofielen herhaald.
    
      
    Achter het woord staat alleen een ander woord  
  
en dat ad infinitum. Ik heb U getypeerd, genummerd
en gearchiveerd. De kast een stoffig woordengraf.
    
      
    Dit is mijn extra tijd en ik jongleer met glazen seconden: 
  
nieuwe talen, nieuwe rituelen en gebaren. Ontbonden
leef ik, opgeheven en ontbonden zonder U.
    
      
    Vrijheid is een plakkerige afgod en een deken 
  
die niet werkelijk bedekt. Ik mis U en dat is het.
    Te worden aangeraakt. Te worden opgewekt.
    
      
    
      
    
      
    Een zoete ballingschap
  
    
      
    Een zoete ballingschap dus ik vergat dat ik op doorreis was
  
Voor zijn koele ogen weken de mijne uit naar beneden.
Een en dezelfde liefde steekt ons aan en brandt ons op.
En wie zichzelf wil redden, sterft van trots. Maar hij
was licht als pauwenveren, in zijn beide handen hield hij
tedere bedoelingen, waarmee hij mij bezeerde.
Wie offerhoogten maakt, stort vroeg of laat omlaag.
Harder dan de grond waaruit je op zou kunnen staan.
Hij kust mijn lippen, licht zijn hielen, kust me nog een keer.
Carina, Martiene, Serena, Delphine, ik tel ze maar niet meer.
God zij dank voor vrijheid, zegt hij, God zij dank voor wijn.
En ik bid om een ramp die hem deemoedig stemt. Wij zijn,
wankelend van de ene verdoving in de andere, vrij
als de vogels, nietwaar? Ooit spelde elke wolk een letter
van zijn naam. Nu donderen ze diepten die geen
mensenoor verstaat. Nu wil ik dat hij komt en gaat.
    
      
    
      
    Nee
    
      
    
      
     Soms was er een aarzeling. Een kleuter op het strand
  
die met zijn emmertje uit wassen ging. Ik zei ik ben
niet vies maar toch bedankt. En hij: natuurlijk ben je
vies geworden, overal ligt zand. Ik werd lamlendig
wakker. Op al mijn wegen nooit één teken maar
in dromen worden ze bij menigtes gegeven.
Ooit nam ik niets in acht, ik volgde de bekoring en
zij heeft mij niet meer thuisgebracht. Er is in heel
de wereld nergens vrede, geen vader die mij terug
     verwacht, er is in heel de wereld nergens vrede.
    
      
    
      
     Er was in mij iets opgestaan dat niemand wist te
  
temmen, het joeg mij op, beloofde mij een weelderig
bestaan. Begeerte, zei mijn vader, is de wortel van het
kwaad. Ik leerde dat het waar was maar ik leerde het
te laat, de uitgestrekte leegte vrat me op en heeft me
uitgebraakt. Er is in heel de wereld nergens vrede,
geen vreugde die niet tegenstaat, er is in heel de wereld
nergens vrede. Dit is mijn overtuiging en ik zoek haar
tot op heden in een emmer aan een kleuterhand. Hij
nadert en ik zeg tot in den treuren nee bedankt.