 
    
    
      
    
      
    
      
    
      
    HERMANS, Toon
  
    
      
    
      
    Lente 
  
    
      
    Het ene is nog mooier dan het andere, 
  
de appelboom, de perelaar
en zienderogen staan ze te veranderen,
ik sta erbij en kijk er naar.
    
      
    ‘k Heb er geen hand voor uit hoeven te steken 
  
mijn hand is trouwens daarvoor veel te klein,
maar ik raak op al dit moois niet uitgekeken,
staat dit er allemaal voor óns, zou dat zo zijn?
    
      
    Nu hier de witte bloesems uit de takken breken, 
  
nu is de verre hemel even héél dichtbij
en wat ik zie, dat kan ik niet in woorden spreken,
    er gaat vandaag gewoon een wonder door de wei.
    
      
    
      
    
      
    Ik heb het leven lief
  
    
      
    Ik heb het leven lief, de mensen en de dieren
  
De zeeën en rivieren, ik heb het leven lief
    
      
    Ik heb het leven lief, de bergen en de dalen
  
De warme zonnestralen, ik heb het leven lief
    
      
    De trieste ochtendkrant, ze zal mij niet benauwen
  
Ik blijf van het leven houden, tot aan de laatste dag
    
      
    Al zijn ze nog zo droef, de dingen die gebeuren
  
Er komen nieuwe kleuren, met elke nieuwe dag
    
      
    Ik heb het leven lief, ik heb het nooit verzwegen
  
Het wonder van het bewegen, de vreugde van het bestaan
    
      
    Ik heb het leven lief, ben blij dat ik ben geboren
  
Dat ik kan zien en horen, een hart kan horen slaan
    
      
    Als in het zomergroen, de fiere populieren
  
Hun blijde zomers vieren, ik ruik het jonge groen
    
      
    Rolt over het open veld, de bliksem en de donder
  
Dan speur ik iets van het wonder, heel diep in mijn karkas
    
      
    Ik heb het leven lief, hoe dikwijls ik ook faalde
  
De tol die ik betaalde, daarvan heb ik geen spijt
    
      
    Ik heb het leven lief, ik schreeuw van de daken,
  
ik zal er wat van maken, ik heb het leven lief
    
      
    De morgen aan mijn raam, de avond vol applausen
  
De koffie in de pauze, ik heb het leven lief
    
      
    En valt het doek dan dicht, nog even op het leven
  
Een laatste glas geheven, ik heb het leven lief
    
      
    Ik heb het leven lief, het sterke en het broze
  
Het blije en het boze, ik heb het leven lief
    
      
    Ik heb het leven lief, de hoge regenbogen
  
De glimlach in je ogen, ik heb het leven lief
    
      
    En jij, mijn liefste jij, jij hebt me van jouw leven
  
Het mooiste stuk gegeven, ik heb jouw leven lief
    
      
    Want jij, mijn liefste jij, jij gaf me zoveel dingen
  
Jij hebt mij leren zingen, ik heb het leven lief
    
      
    
      
    Zo’n idee
  
    
      
    Er moet toch 'n plek zijn, 'n land of 'n rijk 
  
Waar iedereen happy is en iedereen gelijk
Er moet toch zo'n plek zijn, of dacht je van nee
ik weet het niet zeker, maar ik heb zo'n idee
    
      
    Er moet toch 'n plek zijn, ver hier vandaan
  
Daar kookt nooit wat over, daar brandt nooit wat aan
Geen vel op de melk, geen vlieg in de thee
Ik weet het niet zeker, maar ik heb zo'n idee
    
      
    Er moet toch 'n plek zijn, vèr weg zeggen ze 
  
Daar glijdt nooit je broek van je kleerhangertje
Daar is iedereen gezond, geen hond kijkt tv
‘k Weet ‘t niet zeker, maar ik heb zo'n idee
    
      
    Er moet toch een plek zijn van 'n ander allooi 
  
Ver weg van de haat en het kleine geklooi
Geen roddels, geen pijn en geen ach en geen wee
Ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee
    
      
    …..
    
      
    
      
    Er moet toch 'n plek zijn, zo kinderlijk speels 
  
Daar loopt nooit de rits van je gulp uit de rails
En niemand is hongerig en niemand blasé
Ik weet het niet zeker, maar ik heb zo'n idee
    
      
    Daar is alles anders, de poen en de sex 
  
Je gaat er ook heen zonder travellercheques
Maar als d’r één gaat, roep ik nooit 'mag ik mee'
Want ik weet het niet zeker, maar ik heb zo’n idee
    
      
    Ik heb zo’n idee, dat idee maakt me bang
  
Dat de hemel nog open is, maar wie weet voor hoe lang
Want als er geen mensen meer zijn hier benee
Dan kan die hemel wel sluiten en da’s een droevig idee
    
      
    Maar waarom zou onder de zon en de maan
  
Ook niet een klein stukkie hemel bestaan
    
      
    
      
    Verder
  
    
      
    Verder van de wereld weg
  
elke dag een beetje
dichter naar de hemel toe
    elke dag een treetje
    
      
    
      
    
      
    M’n engel Gabriël
    
      
    
      
    Ik had een eigen engel en die heette Gabriel
  
Die engel had ik nodig want ik kneep 'm als de hel
Hij sloeg meteen zijn vleugels uit bij elk gevaarlijk spel
Een heilig soort gevogelte: mijn engel Gabriel
    
      
    En onder glazen stolpen zag ik de Madonna staan
  
D'r brandde dan een lampie bij en voor het slapen gaan
Werden alle kinderen gewassen in de teil
En dan het Onze Vader knielend op 't koude zeil
    
      
    Nu zit ik diep te denken wat het bidden toch zou zijn
  
Dat deed ik vroeger nooit en daarom ging het toen zo fijn
Ik steek nog weleens een kaarsje aan en ik sla nog wel eens een kruis
Maar het gaat toch niet zo lekker meer als vroeger bij ons thuis
    
      
    Toch heb ik wel eens heimwee naar mijn engel Gabriel
  
Ik heb hem wat verwaarloosd: dat is waar, ik weet 't wel
Maar zit ik in de piepzak, in de rats of in de rouw
    Dan roep ik net als vroeger: Gabriel, waar zit je nou
    
      
    
      
    
      
    De zee
  
    
      
    Als ik de zee zo zie, zo soepel en flexibel
  
In elke rimpel, elke golfslag, elke wiebel
hoe zij zich vrij en blij ontspant in elke druppel
    dan ben ik potverdrie toch maar een stijve knuppel.
    
      
    
      
    
      
    Tante
  
    
      
    Ze is zo aardig voor de zieken, tante Corrie,
  
ze dirigeert met zwier een vluchtelingenkoor
en ze heeft voor ouwe mensjes, warme erwtensoep of flensjes,
    maar d’r eigen man komt in het stuk niet voor.
    
      
    
      
    
      
    Merel
  
    
      
    hij slaat zijn vleugels uit
  
en vliegt naar hoger sferen
en daar begint-ie dan
meteen te kwinkeleren
want in zijn lijfje draait
een luchtig mechaniekje
en dat veroorzaakt af en toe
“n vluchtig klein muziekje
    
      
    
      
    Geluid
  
    
      
    o walgelijk geluid
  
dat door de wereld knettert
en spat op onze huid
en ons gehoor verplettert
o walgelijk geluid
gedreun, geknal, geklop
wie vond dat alles uit
en legde ’t zwijgen op
aan het ruisen van het riet
in al zijn lieve tonen
zo werd het scheppingslied
de schreeuw van de demonen
    
      
    
      
    Dankbetuiging
  
    
      
    ‘k Heb een wei om in te lopen
  
waar nog boterbloemen staan
’s avonds laat heb ik de sterren
af en toe een volle maan
    
      
    ‘k heb een bed en ‘k heb een tafel
  
ik heb eten op mijn bord
en ik heb jou, ik mag wel zeggen
schat, we komen niets tekort.
    
      
    
      
    Zelfportret
  
    
      
    Mijn bolle billen zijn van lieverlee vermagerd
  
en op mijn kaken zweeft een wat verbleekte blos,
het voorhoofd hoger en de buik een beetje lager
en ook de huid laat hier en daar ’n tikkie los.
    
      
    Er komen wallen, zakken, kringen, rimpels, kuilen,
  
het lijf wordt stijver, maar veel soep’ler wordt de geest,
ik lach om dingen waar ik vroeger om kon huilen,
    want in mijn hart ben ik nog nooit zo jong geweest.
    
      
    
      
    
      
    Als wat sterft zal bloeien
  
    
      
    De bomen komen uit de grond
  
en uit hun stam de twijgen
en iedereen vindt het heel gewoon
dat zij weer bladeren krijgen
we zien ze vallen op de grond
en dan opnieuw weer groeien
zo heeft de aarde ons geleerd
    dat ál wat sterft zal bloeien.
    
      
    
      
    
      
    Masker
  
    
      
    Dit is het grote carnaval
  
van levenloze leuzen
het masker kijkt het masker aan
de dwergen zijn de reuzen
de glitterdomheid loopt voorop
en hupt met ’n corrupte pop
    
      
    wat licht lijkt, dat is duisternis
  
want niets is, wat het waarlijk is
’t is louter fake en haat en nijd
de dans is leugenachtigheid
doorheen de blije deun van ’t bal
    schijnt ’n verfomfaaid tranendal
    
      
    
      
    
      
    Geluk 1
  
    
      
    Je kunt geluk, lief meisje, niet grijpen met je hand
  
niet zetten in een lijstje, niet binden in een band,
Je kunt het zelf niet maken van hout van steen of zand
niet breien en niet haken niet knippen uit een krant
Je maakt het niet van aarde, ook niet van gras of hooi
en omdat je het niet maken kan, is geluk zo mooi
't Is een ongeschreven liedje, de vogels zingen het uit
het woont in hoge hemelen en diep onder je huid.
    
      
    
      
    Geluk 2
  
    
      
    Geluk dat is geen kathedraal
  
misschien een klein kapelletje
geen kermis luid en kolossaal
misschien een carrouselletje
geluk is geen zomer van smetteloos blauw
maar nu en dan een zonnetje
geluk dat is geen zeppelin
    ’t is hooguit ’n ballonnetje.
    
      
    
      
    
      
    Zonder woorden
  
    
      
    Kruip wat dichter bij elkaar,
  
geef elkaar een pakkerd,
als opeens van binnenuit
de liefde volop flakkert
    
      
    en vind je niet de woorden om
  
haar alles uit te leggen,
geen nood, het lijf kan af en toe
de mooiste zinnen zeggen.
    
      
    
      
    Liedje
  
    
      
    Een dag zonder jou
  
is een tuin zonder bloemen,
een dag zonder jou
kun je geen dag meer noemen,
een dag zonder jou
is een dag zonder licht
en dáárom is zo'n dag
geen gezicht.
    
      
    Het huis is leeg en koud
  
als ik je stem niet hoor,
de tafels, de stoelen en het bed,
het stelt geen moer meer voor,
een boom zonder takken,
'n hemel zonder blauw,
m'n lief, dat is een dag
    zonder jou.
    
      
    
      
    
      
    Ongehoord
  
    
      
    Wat ik niet zeggen kan
  
en niet kan schrijven
zal ergens diep in mij
toch bij me blijven
    
      
    Ongehoord
  
maar in een lieve duisternis
verbergt zich iets
    dat meer dan woorden is
    
      
    
      
    
      
    Zonder jou
  
    
      
    Een dag zonder jou
  
kun je geen dag meer noemen
Een dag zonder jou
is een dag zonder licht
En dáárom is zo’n dag
geen gezicht
Het huis is leeg en koud
als ik je stem niet hoor
De tafels, de stoelen en het bed
het stelt geen moer meer voor
Een boom zonder takken
’n hemel zonder blauw
M’n lief, dat is een dag
    zonder jou
    
      
    
      
    
      
    Liedjes van de herfst
  
    
      
    Liedjes van de herfst zijn altijd somber,
  
zijn gemaakt van okers en van omber.
Toch ken ik septembers met een gouden glans,
Toch zijn er novembers met een toverdans.
De zon heeft in december mij al zo vaak verrukt
en dikwijls heb ik rozen uit de sneeuw geplukt.
En daarom schrijf ik dit kleine lied,
niet wachten op de lente, want dan komt ie niet.
    
      
    
      
    Tranentrap
  
    
      
    Als tranen een trap konden bouwen 
  
en herinneringen een brug
dan klommen we hoog de hemel in
    en haalden we je gelijk weer terug
    
      
    
      
    
      
    Ga nooit weg zonder... 
  
    
      
    Ga nooit weg zonder te groeten,
    
      
    ga nooit heen zonder een zoen.
    
      
    Wie het noodlot zal ontmoeten,
    
      
    kan het morgen niet meer doen.
    
      
    
      
    Loop nooit weg zonder te praten,
    
      
    dat doet soms een hart zo pijn.
    
      
    Wat je 's morgens hebt verlaten,
    
      
    kan er 's avonds niet meer zijn.
    
      
    
      
    
      
    Heimwee
  
  
    
      
    Ik heb geen heimwee naar ’t ontzet van Leiden,
  
  Floris de Vijfde, Karel I of Hannibal;
geen spetje heimwee naar de grote stille heide,
naar ’t stille dal waar druppels spatten overal.
    
      
    Wel kan ik heimwee hebben naar de oude bomen,
  
  de banken in het park, de allereerste zoen,
de klank van kermis en fanfare in de straten
    en de processie in het rijke zomergroen.
    
      
    
      
    Wel kan ik heimwee hebben naar die warme kamer
  
  of naar het lamplicht op de pluche tafelsprei,
waar wij op winteravonden tezamen zaten,
of naar die lieve woorden, die mijn moeder zei.
    
      
    Wel kan ik heimwee hebben naar haar stille handen
  
  of naar het dambord en de appels op de haard,
of naar het hoekje waar een eeuwig lampje brandde.
    Al wat ik liefhad heb ik diep in mij bewaard.
    
      
    
      
    
      
    Zee 
    
      
    
      
    ik wil alleen zijn met het strand,
  
  ik wil mijn ziel wat laten varen,
niet mijn lijf en mijn verstand.
Ik wil gewoon een beetje dromen
rond de dingen die ik voel
en de zee, ik weet het zeker,
dat ze weet wat ik bedoel.
    
      
    Ik wil alleen zijn met de golven,
  
  ‘k wil alleen zijn met de lucht,
ik wil luist’ren naar mijn adem,
ik wil luisteren naar mijn zucht.
    
      
    Ik wil luisteren naar mijn zwijgen,
  
  daarna zal ik verder gaan
en de zee, ik weet het zeker,
    zal mijn zwijgen wel verstaan.
    
      
    
      
    
      
    De tijd
  
  
    
      
    Ik heb hem niet gezien, de tijd
  
  'k zag niet dat hij voorbijging
ik heb hem niet gegroet en hij
vroeg ook niet hoe 't met mij ging
    
      
    zo zijn de jaren weggespoeld
  
  naar hier, naar daar, naar waar...
als je de tijd té duidelijk voelt
dan weegt ie veel te zwaar
    
      
    'k gaf mij niet altijd rekenschap
  
  van alles wat ik deed
van elke daad, van elke stap
van alle lief en leed
    
      
    't is allemaal maar éven
  
  't duurt allemaal niet lang
niet stilstaan bij het leven
    dan blijf je aan de gang
    
      
    
      
    
      
    Vader gaat op stap
    
      
    …..
    
      
    Vader werpt zich in het mondaine
  
  Vader heeft vandaag iets geks
Heeft geen last meer van migraine
Vader gaat vandaag op seks
    
      
    Vader heeft vandaag dat jeune
  
  Je kunt het horen aan z'n stem
Waar de blanke top der duinen
Past opeens niet meer bij hem
    
      
    Vader heeft vandaag dat zwoele
  
  vader gaat op het slechte pad
Nou eens niks te voetbalpoolen
    Vader wil nou wel eens wat
    
      
    
      
    
      
    Alles is heimwee
  
  
    
      
    Alles is heimwee
  
Wolken en water
Alles is heimwee
Naar vroeger – naar later
Vroeger is over
Later – een ster
Gisteren is oud
    En morgen nog ver
    
      
    
      
    
      
    De dood
  
    
      
    De dood bleek een meneer te zijn,
  
hij wenkte aan mijn raam,
ik zag hem staan, bij het gordijn
en zacht riep hij mijn naam.
    
      
    ‘k Schoof de vitrage wat opzij,
  
hij wees, en riep: ‘Ja, U.’
Ik maakte een sierlijk buiginkje
en sprak galant: ‘Na U.’
    
      
    
      
    Als de stilte komt
     
  
    
      
    Nu ’t rouwrumoer rondom jou is verstomd,
  
de stoet voorbij is, de schuifelende voeten,
nu voel ik dat er ’n diepe stilte komt
en in die stilte zal ik je opnieuw ontmoeten.
    
      
    En telkens weer zal ik je tegenkomen,
  
we zeggen veel te gauw: het is voorbij.
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen,
niet wie je was en ook niet wat je zei.
    
      
    Ik zal nog altijd grapjes met je maken,
  
we zullen samen door het stille landschap gaan.
Nu je mijn handen niet meer aan kunt raken,
    raak je mijn hart nog duidelijker aan.
    
      
    
      
    
      
    Als stilte taal geworden is
  
    
      
    Ik kon niet zeggen wat ik voelde
  
Ik heb het ook niet uitgelegd
Maar toch wist jij wat ik bedoelde
De stilte had het al gezegd
    
      
    Als ik je kuste of griefde
  
In blijheid of in droefenis
De liefde is pas echt liefde
Als stilte taal geworden is
    
      
    
      
    Leven
  
    
      
    Al wie leven wil wordt ouder
  
alle dagen van het jaar
handen, voeten, kop en schouder
ouder, en met huid en haar
    
      
    maar boven dag en uur verheven
  
leeft een ziel heel diep in mij
zij is altijd jong gebleven
en kent jaar noch jaargetij.
    
      
    
      
    Huis
  
    
      
    Eens wordt het huis vanbuiten oud
  
de ramen en de deuren
maar binnen is ’t of in hun vaas
de rozen jonger geuren
    
      
    zo gaat het met de lijven ook
  
de kleur valt van je konen
terwijl het schedeldak vergrijst
hoe langer we erin wonen
    
      
    maar al knijpt de kou me in m’n huid
  
al denk ik: ik vernachel
van binnen voel ik mij niet oude
want binnen brandt de kachel.
    
      
    
      
    Liefdesliedje
  
    
      
    Ik ken geen ogen
  
met datzelfde hemelsblauwe
er is geen warmte
die zo warm is als de jouwe
    
      
    er zijn geen oren
  
die zo eind'loos kunnen luisteren
ik ken geen stem
die zoveel lievigheid kan fluisteren
    
      
    er zijn geen handen
  
die zo teder kunnen strelen
geen mens waar ik zó graag
    mijn liefde mee wil delen.
    
      
    
      
    
      
    Angst
  
    
      
    de angst is laf, ik kan het weten
  
ik kwam hem tegen, menig maal
ik zag zijn schim in de coulissen
ik zag hem zitten in de zaal.
    
      
    de angst is laf – hij komt jouw kant op
  
als hij weet dat je hem knijpt
maar hij neemt acuut de benen
als je ‘m bij zijn lurven grijpt.
    
      
    
      
    Vriend
  
    
      
    Je hebt iemand nodig,
  
stil en oprecht,
die als het erop aankomt
voor je bidt en vecht.
Pas als je iemand hebt,
die met je lacht en met je grient,
dan kun je pas zeggen:
    ‘k heb een vriend.
    
      
    …..
    
      
    
      
    
      
    ’n Beetje
  
    
      
    Sterven doe je niet ineens, 
    
      
    maar af en toe een beetje 
    
      
    en alle beetjes die je stierf, 
    
      
    ’t is vreemd, maar die vergeet je,
    
      
    
      
    het is je dikwijls zelfs ontgaan,
    
      
    je zegt ik ben wat moe,
    
      
    maar op een keer dan ben je aan
    
      
    je laatste beetje toe.
  
    
      
    
      
    Er moeten mensen zijn 
  
    
      
    Er moeten mensen zijn die zonnen aansteken
    
      
    Voordat de wereld verregent
    
      
    Mensen die zomervliegers oplaten
    
      
    Als ’t ijzig wintert
    
      
    En die confetti strooien tussen de sneeuwvlokken
    
      
    Die mensen moeten er zijn
    
      
    
      
    Er moeten mensen zijn die aan de uitgang van ’t kerkhof ijsjes verkopen
    
      
    En op de puinhopen mondharmonica spelen
    
      
    Er moeten mensen zijn die op een stoel gaan staan
    
      
    Om sterren op te hangen in de mist
    
      
    Die lente maken van gevallen bladeren
    
      
    En van gevallen schaduw licht
    
      
    
      
    Er moeten mensen zijn die ons verwarmen
    
      
    En die in een wolkeloze hemel
    
      
    Toch in de wolken zijn
    
      
    Zo hoog
    
      
    Ze springen touwtje langs de regenboog
    
      
    Als iemand heeft gezegd: 
    
      
    Kom maar in m’n armen
    
      
    
      
    Bij dat soort mensen wil ik horen:
    
      
    Die op het tuinfeest in de regen dansen
    
      
    Ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan
    
      
    
      
    Er moeten mensen zijn die op het grijze asfalt
    
      
    In grote witte letters ‘liefde’ verven
    
      
    Mensen die namen kerven in een boom vol rijpe vruchten
    
      
    Omdat er zoveel anderen zijn die voor de vlinders vluchten
    
      
    En stenen gooien naar ’t lenteblauw
    
      
    Omdat ze bang zijn voor de bloemen
    
      
    En bang zijn voor ik hou van jou
    
      
    
      
    Ja, er moeten mensen zijn met tranen als zilveren kralen
    
      
    Die stralen in het donker
    
      
    En de morgen groeten
    
      
    Als het daglicht binnenkomt op kousenvoeten
    
      
    
      
    Weet je, er moeten mensen zijn die bellen blazen 
    
      
    En weten van geen tijd
    
      
    Die zich kinderlijk verbazen
    
      
    Over iets wat barst van mooiigheid
    
      
    
      
    Ze roepen van de daken dat er liefde is en wonder
    
      
    Als al die anderen schreeuwen: alles heeft geen zin
    
      
    Dan blijven zij roepen: nee, de wereld gaat niet onder 
    
      
    En zij zien in ieder einde weer een nieuw begin
    
      
    
      
    Zij zijn een beetje clown
    
      
    Eerst het hart en dan het verstand
    
      
    En ze schrijven met hun paraplu ‘i love you’ in het zand
    
      
    Omdat ze zo gigantisch in het leven opgaan 
    
      
    En vallen en vallen en vallen en opstaan
    
      
    
      
    Bij dat soort mensen wil ik horen:
    
      
    Die op het tuinfeest in de regen blijven dansen
    
      
    Ook als de muzikanten al naar huis zijn gegaan
    
      
    De muziek gaat door
    
      
    De muziek
    
      
    Gaat 
    
      
    Door
  
    
      
    
      
    Dank u
  
    
      
    Ik heb gehuild, gelachen en gevochten
    
      
    Ik lag in warme bermen en in gladde bochten
    
      
    Ik hief het glas, het viel in duizend scherven
    
      
    Ik wist de grijze hemel
    
      
    Toch weer blauw te verven
    
      
    Ben blijven pogen
    
      
    Al verbranden al mijn schepen
    
      
    Ik heb gebaald, gefaald
    
      
    En heb hem vaak geknepen
    
      
    Er was applaus en ik werd heftig uitgefloten
    
      
    Maar als ik ga dan zeg ik Dank U
    
      
    Ik heb genoten
  
    
      
    
      
    Tuin
  
    
      
    De bomen
  
komen uit de grond
en uit hun stam
de twijgen
en iedereen vindt het
heel gewoon
dat zij weer bladeren krijgen
we zien ze vallen
naar de grond
en dan opnieuw weer groeien
zo heeft de aarde
ons geleerd
dat àl wat sterft
    zal bloeien
    
      
    
      
    
      
  
Lente me
    
      
    Ik zing je, ik refrein je
    
      
    Ik sherry je, ik wijn je
    
      
    Ik speel je en ik vleugel je
    
      
    Ik Rembrandt en ik Brueghel je
    
      
    
      
    Ik koffie en ik thee je
    
      
    Ik strand je en ik zee je
    
      
    Ik spel je en ik blader je
    
      
    Ik moeder en ik vader je
    
      
    
      
    Maar ik wil jou zo graag iets vragen
    
      
    Dat gaat veel verder dan een zoen
    
      
    Ik wil jou zo graag iets vragen
    
      
    Zou je voor mij wat willen doen
    
      
    
      
    Lente me, zomer me
    
      
    September me en winter me
    
      
    Want ik heb je onophoudelijk lief
    
      
    Morgen me, middag me
    
      
    Avond me en nacht me
    
      
    Met andere woorden
    
      
    Blijf bij me, alsjeblieft
    
      
    
      
    Ik wil in je ogen weer de bloem zien van de appelboom
    
      
    En je zomers wil ik voelen op mijn wang
    
      
    Ik wil de bladeren zien vallen op mijn stille droom
    
      
    En de lichtjes van de kerst weer zien bewegen op het behang
    
      
    
      
    Lente me, zomer me
    
      
    September me en winter me
    
      
    Want ik heb je onophoudelijk lief
    
      
    Morgen me, middag me
    
      
    Avond me en nacht me
    
      
    Met andere woorden
    
      
    Blijf bij me, alsjeblieft
    
      
    
      
    Lente me, zomer me
    
      
    September me en winter me
    
      
    
      
    
      
    Regenen
  
    
      
    Lekker regenen lekker druppelen
  
Laat me door de regen huppelen
‘k voel de druppels op mijn haar
Toe maar regen, regen maar
    
      
    eerst wat zon en even later
  
koel en helder regenwater
‘k spring erin als in een bad
als een kind wie doet me wat
    
      
    ‘k loop te huppelen en ik zing
  
    regen is een zegening
    
      
    
      
    
      
    Als de liefde niet bestond
  
(naar J. Brel)
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    Zullen ze stilstaan, de rivieren
    
      
    En de vogels en de dieren
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    Zou het strand de zee verlaten
    
      
    Ze hebben niets meer te bepraten
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    Zou de maan niet langer lichten
    
      
    Geen dichter zou meer dichten
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    
      
    Nergens zouden bloemen staan
    
      
    En de aarde zou verkleuren
    
      
    Overal gesloten deuren
    
      
    En de klok zou niet meer slaan
    
      
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    Dan was de hele vrijerij bedorven
    
      
    De wereld was gauw uitgestorven
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    Zou de zon niet langer stralen
    
      
    De wind zou niet meer ademhalen
    
      
    Als de liefde niet bestond
    
      
    
      
    Geen appel zou meer rijpen
    
      
    Zoals eens in het paradijs
    
      
    Als wij elkaar niet meer begrijpen
    
      
    Dan is de wereld koud als ijs
    
      
    
      
    Ik zou sterven van de kou
    
      
    En m'n adem zou bevriezen
    
      
    Als ik je liefde zou verliezen
    
      
    Er is geen liefde zonder jou
  
    
      
    
      
    Tango van het blote kontje
  
    
      
    Dit is de tango van het blote kontje
  
Dit is de tango van het poedelnaakte strand
Mevrouw de Wit is net zo poedel als d'r hondje
Hier in het grote blote hemelbed van zand
    
      
    is de trend we halen alles naar beneden
  
Met deze tango van het progressieve niets
O het is een grote zegen
Want we zijn de stof ontstegen
Met de blote piemel op de waterfiets
    
      
    Dit is de tango van het blote kontje
  
Alweer een doorbraak met een positief geluid
Hier is geen sprake van een borstrok of een bontje
Ze zeggen Uit is goed voor u dus alles uit
    
      
    Je weet als leek niet waar je 't eerste naar moet kijken
  
Je ziet zo veel en ook zo weinig langs je gaan
Bodybuilders en hansworsten
En diverse damesborsten
    Kijken je met grote roze ogen aan
    
      
    
      
    …..
    
      
    
      
    
      
    Neem
  
    
      
    Neem een beetje van mijn appel
  
Neem een blaadje van mijn boom
Neem een steeltje uit mijn struiken
En een deeltje uit mijn droom
    
      
    Neem een nootje van mijn zingen
  
Neem een toets van mijn klavier
Neem de geur van mijn seringen
En een slokje van mijn bier
    
      
    neem mijn woorden en mijn zwijgen
  
neem mijn luid en neem mijn stil
als ik maar van jou kan krijgen
wat ik zo graag hebben wil.
    
      
    
      
    Vandaag is de dag
  
    
      
    Vandaag is de dag
  
hij komt maar een keer,
morgen dan is het
vandaag al niet meer.
Niet zeuren, geniet
van het leven, het mag,
maar doe het vandaag,
want vandaag is de dag.
    
      
    
      
    Geluk heeft niets te maken met bezit
  
    
      
    Geluk heeft niets te maken met bezit,
  
niets met het verwerven van roem of eer.
    
      
    Het is een vogel die zingend,
  
voorbij vliegt aan je hart.
    
      
    Een kinderstem, of een vrouw
  
die glimlacht in haar slaap.
    
      
    De warmte van een woord.
  
De weelde van klanken.
Avondappels onder een schemerlamp.
    
      
    De rust van een warm huis,
  
in een koud landschap.
    
      
    De geur van koffie.
  
Iemand hebben,
van iemand zijn.
    
      
    Sneeuw, aan een behaaglijk raam.
  
De stilte van een verre weg,
onder de sterren.
    
      
    Een oogopslag naar God.
  
    
      
    
      
    Samenleving
  
    
      
    Ingekapseld, opgesloten,
  
bang geworden voor elkaar,
trekt de stille tocht solisten
langs de drukke boulevard.
    
      
    Ieder met z’n eigen dromen, 
  
ieder met z’n eigen plan,
ieder met z’n eigen kinderen,
met z’n eigen vrouw of man.
    
      
    Zoiets noem je ‘samenleving’,
  
flauwekul, vergeet het maar,
ingekapseld, opgesloten,
    bang geworden voor elkaar.
    
      
    
      
    
      
    Stil geluk
    
      
    
      
    De momenten van stil geluk…
  
Ze duren maar heel even.
Je draait om… en ze zijn weg!
Dan vraag je je verdrietig af:
“Waar zijn ze gebleven”?
Die momenten van stil geluk duren veel te kort,
Maar het zijn gouden herinneringen,
wanneer je ouder wordt!
    
      
    
      
    Wat at Ad
  
    
      
    Ad ataltijdzeer zorgvuldig
  
Altijd kauwde Ad geduldig
Noten, zonepittezn, granen
Alle dagen twee bnanen
Bij wat onbespoten fruit
    Blies hij zijn laatstre adem uit
    
      
    
      
    
      
    Het Àl
  
    
      
    Ik ben de zon, de maan, ik ben de regen,
  
‘k ben onbeschrijfelijk, niet te meten noch te wegen.
Ik ben rivieren, ik ben zeeën, bliksem, donder,
ik ben de kleine mens, maar wèl het grote wonder.
    
      
    Ik ben het water en de vruchten en het koren,
  
het leven dat uit àlle leven wordt geboren.
Ik ben het allemaal – de wijze en de zot
en in mijn kleinheid schuilt iets van een Grote God.
    
      
    
      
    Dood
  
    
      
    ‘k Heb voor de dood al meer dan eens
  
een lief gedicht geschreven
ik neem hem wel eens op m’n schoot
hij hoort zo bij het leven
    
      
    ik weet hoe bang ik was als kind
  
wat heb ik ‘m geknepen
hij was m’n vijand, nu mijn vrind
nu heb ik hem begrepen
    
      
    hij heeft mij zijn geheim verteld
  
en zo ben ik m’n angst ontgroeid
voor mij is hij een open veld
waar hemelhoog het voorjaar bloeit
    
      
    
      
    Denken
  
    
      
    ik denk me blij
  
Ik denk me bang
Ik denk m’n dagen
kort of lang
    
      
    maar waar ik
  
nooit aan heb gedacht
heeft mij vaak
geluk gebracht
    
      
    
      
    Cirkel
  
    
      
    Ik heb gezocht
  
gevonden en verloren
en weer opnieuw gezocht
totdat ik het weer vond.
Een mens wordt zoveel meer
dan eens geboren
en voor wie zoekt
is op ’n dag de cirkel rond
    
      
    
      
    Vierentwintig rozen
    
      
    
      
    14 appelbomen in de zomerzon
  
7 dikke tranen op een bruidsjapon
15 zomersproetjes op een wang
2 enorme zoenen op de gang
en 36 liedjes waar ik veel van hou
en 24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou
    
      
    15 mooie meiden in een boerenschuur
  
46 zieltjes voor het vagevuur
2 fanfares en een hoempapa
1 begrafenis met koffie na
en 4 papieren vilegers aan een touw
en 24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou
    
      
    …..