VAN LOENEN, René
    
      
    
      
    
      
    Teatro olympico
  
    
      
    De straten hebben zoveel diepte als je ogen
  
reiken. Het frontpaneel weet van geen wijken
maar wat een stad moet lijken verbergt
een wereld van verschil.
    
      
    Toch moet een mens er kunnen leven
  
en achter elke zuil kan iemand schuilgaan:
een charlatan, een femme fatale,
een mensensmokkelaar, een grensbewaker,
een liefdezuster of de nachtportier.
    
      
    Eenmaal weer buiten zie ik de ober staan
  
die ik van meet af aan al niet vertrouwde.
Hij doet nu net alsof hij mij niet ziet.
Zo word je dus voortdurend
voor de gek gehouden.
    
      
    
      
    Heras
  
    
      
    Het bordje hangt er nog: Kwekerij Schoots.
  
Met kettingen vergrendeld is het toegangshek.
Achter het gaas verdringen zich de struiken
en de bomen. Ze stonden eerst zo losjes
in de grond van nieuwe tuinen stil te dromen,
te wachten op transport. Nu happen ze naar
licht en lucht. Het gaat er zo genadeloos
aan toe en nergens zijn er paden meer
om hier nog levend uit te komen.
    
      
    
      
    Salomé / Dans
  
    
      
    Mijn vader deelt mijn moeder met mijn oom.
  
Twee broers en één ervan is jarig. Dans!
zegt de jarige. Ik dans. Ik dans de hele feestzaal
door; steeds wilder en steeds schaamtelozer.
    
      
    Als ik ben uitgedanst en op zijn schoot beland
  
begint oom-koning mij de sterren in te prijzen:
jij, bloedmooi meisje, vraag me wat je wilt,
mijn halve koninkrijk ligt aan je voeten.
    
      
    Hij maakt je maar wat wijs, fluistert mijn moeder.
  
Hij is ver heen. Je moet iets vragen wat je handen
kunnen dragen. Een zedenprekershoofd is al genoeg.
    
      
    Ik mag mijn moeder geven wat zij vroeg:
  
een hoofd dat niets meer zegt, in feestgedruis
     verstomd en bloedend op een schaal gelegd.
    
      
    
      
    
      
    Ik ben
    
      
    
      
    Het eerste licht raakt Jacob aan.
  
Er is een lange weg te gaan.
Maar waar geen reisgenoot meer is
behoudt een naam betekenis:
Ik ben.
    
      
     De naam die afdaalt in de nacht,
  
die in een droom op Jacob wacht.
Ik ben het woord dat naar u taalt,
u voorgaat en u achterhaalt.
Ik ben.
    
      
     Hij is op deze plaats geweest.
  
De schepping ademt nog zijn geest.
Zelfs in een steen weerklinkt zijn naam,
de kracht die mensen op doet staan:
Ik ben.
    
      
    
      
    De wandeling
  
    
      
    Als mieren tussen veldgewas
  
zijn wij een peloton op zoek
naar het begin.
    
      
    Manshoge varens strelen handen
  
en gelaat. De gids gaat ons
vooruit, tussen versperringen
van braam en berenklauw slaat hij
een nauwe doorgang.
Wat zich gewonnen geeft
hertstelt zich gaandeweg
als speling der natuur.
    
      
    Dan staan wij aan de voet
  
van het heelal en oog in
oog met wat ons zwijgend
uit de aarde riep.