BOSCHMAN, Monica
    
      
    
      
    
      
    Bruidsmeisje
  
    
      
    Zo liep ze voor mijn ouders uit, in blauw 
  
fluweel met kant en bloemenmandje.
    
      
    Mijn komst zou nog jaren duren 
  
tot zij alweer vertrokken was.
Iets met een auto en haar fiets.
    
      
    Ze was zes, ze werd negen 
  
en mijn naam.
    
      
    Er staat een vogel op haar steen.
  
    
      
    Heb ik geweten dat mijn moeder 
  
    met heel haar lijf haar zusje riep.
    
      
    
      
    
      
    Luchtveren
  
    
      
    Wie splitst het wit
  
van blauw, legt het op hopen
waarin wij alles kunnen zien?
    
      
    Een vroeg geweken kind misschien
  
een herdersjongen met gevoel
voor wol en schaapjes tellen.
    
      
    Wie mengt, als alles al
  
uiteen gekeken is, het grijs
twee tinten lichter?
    
      
    De stem van God misschien
  
die het niet dondert dat voorbijgaan
op voorbijgaand lijkt.
    
      
    Wie daalt in dichter zwart
  
de ladder af om ons te klaren?
    
      
    Ik trek mijn vleugels aan
  
en veeg de lucht.