GELLINGS, Paul
    
      
    
      
    
      
    Zorgvlied
  
    
      
    Kon toen de slaap nooit vatten
  
in de zomer. Te veel licht. Te veel
muziek beneden in de tuinen.
    
      
    Van wat daarachter lag te rusten
  
voornamelijk vermoeden, vertaald
in ijzeren ledikantjes met
bemoste lakens. Altijd koel.
    
      
    Nu is het donker, hoor je alleen
  
het dwarrelen van blad - en toch
de slaap niet kunnen vatten?
    
      
    Wat moet het heerlijk zijn je na
  
de val van verf en roest één keer
nog in te laten stoppen!
    
      
    Je nog eens om te draaien en dan
  
de allerzwartste Amstel over.
    
      
    
      
    Magie
  
    
      
    Hoor hoe er zomaar ineens een verhaal
  
kan beginnen met een ritselend blad
in deze magische burcht, deze stad
opgetrokken uit gedachten en taal.
    
      
    Let op het eigen leven van de boeken,
  
dat zo aangenaam behekste papier
dat je verleidt en je buiten het hier
en het nu naar iets anders doet zoeken.
    
      
    Vergeet het geschreeuw in de straten
  
of de dogma’s gestold in je hoofd
waarin je al te lang hebt geloofd –
    
      
    maar sta toe dat de pagina’s praten
  
want als niets of niemand tevoren laten
zij je beleven wat je ooit was beloofd.
    
      
    
      
    Septembernacht
  
    
      
    De tuin vereenzaamt langzaam in de avond
  
de zomerstoelen vallen stil
in het schijnsel van de buitenlamp
op het terras vervloeien onze silhouetten
    
      
    dwars door je spiegelbeeld in het achterraam
  
staar je in die donkergroene kamer buiten
waar plotseling gordijnen openzwaaien
en een vallei zich plooit tot aan de kim
    
      
    hellingen als biezen matten, oogst van
  
liefdesavonturen, dikke boeken waarin
de tijd wordt omgedraaid of afgeschaft
    
      
    dan verft maanlicht alles blauw als krijt
  
degenen die wij waren zijn vertrokken
degenen die wij waren zijn wij kwijt