DE CRAENE, Wim
    
      
    
      
    
      
    Rozane
    
      
    
      
    Weet je nog die nacht, Rozanne, dat we samen op de stoep
    
      
    Dat we lachten omdat huilen zoveel meer pijn doet dan geroep
    
      
    Dat we de jenever proefden bij die oude, gekke Gust
    
      
    Al wisten we dat alcohol de pijn laait maar niet blust.
    
      
    
      
    Ik had best iets willen schrijven op de voering van je jas
    
      
    Waar je me steeds kan vinden als je zin hebt in een glas
    
      
    Hoe je langs het muurtje zo binnen komt in huis
    
      
    De achterdeur staat open, alleen de poes is thuis.
    
      
    
      
    Weet je nog hoe ik vertelde hoe pijnlijk het afscheid is
    
      
    Hoe traag een schip de kaai afvaart, hoe lang het wuiven is
    
      
    Voordat het schip een stip wordt, dat helemaal verdwijnt
    
      
    En hoe lang je nog zal blijven in de havenkroeg bij Stijn.
    
      
    
      
    En toen we afscheid namen, was ik rotsentimenteel
    
      
    Ik wou voor ‘t laatst met jou naar bed en God, het scheelde echt niet veel
    
      
    Niemand was die nacht, Rozanne, zo gek als wij, ons twee
    
      
    Hoe raar het ook mag lijken, 't viel allemaal wel mee.
    
      
    
      
    Toen zag ik pas dat Prinsenhof de naam was van de straat
    
      
    De straat waarin je woonde, de straat met jouw gelaat
    
      
    Ik herinner mij de stoepen en het schoongeveegd trottoir
    
      
    De bakker met vakantie met ervoor de voddenkar.
    
      
    
      
    Van wat er toen gebeurde zal niemand iets vernemen
    
      
    Het was er koud, Rozane, en wij, wij zouden afscheid nemen
    
      
    Er waren geen geraniums, geen straatmus was erbij
    
      
    Ik had zachtjes willen huilen, maar ook dat ging voorbij.
    
      
    
      
    Rozane,
    
      
    Oh, Rozane,
    
      
    
      
    
      
    Tim
    
      
    
      
    'k Herinner mij nog goed Tim
    
      
    Hoe men mij vertelde
    
      
    Van het harde buitenleven
    
      
    De boeren op hun velden
    
      
    
      
    Het binnenhalen van de oogst
    
      
    Het weer was droog en heet
    
      
    De lijven plooiden naar de hooivork
    
      
    En stonken naar het zweet
    
      
    
      
    Het graan was rijp en binnen
    
      
    De boer zijn hoogste wens
    
      
    Men zei me dat dit alles een paradijs was voor de mens
    
      
    
      
    Hier laat ik je los, Tim,
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    Met vallen en opstaan
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    
      
    Men wees mij hoe de mens, Tim
    
      
    De grond gewonnen had
    
      
    Waar men de zoete druif verbouwde
    
      
    En het helder gerstenat
    
      
    
      
    De weide vol met hooi
    
      
    Het hooi voor 't jonge kalf
    
      
    En wie het versgebraden kalf niet lust
    
      
    Zo'n man die is maar half
    
      
    
      
    Hier heeft de mens gewonnen
    
      
    De arme grond verrijkt
    
      
    Hier heeft de mens met zwoegen
    
      
    Zijn hoogste doel bereikt
    
      
    
      
    Hier laat ik je los, Tim,
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    Met vallen en opstaan
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    
      
    Dit alles heeft men mij verteld, Tim
    
      
    Ik heb het ook gezien
    
      
    Hoewel ik zelf geen lauweren
    
      
    Aan dit meesterwerk verdien
    
      
    
      
    Ik heb het lot bezongen
    
      
    Van de knechten en de boer
    
      
    Het kirren van de boerendochter
    
      
    De blikken van de hoer
    
      
    
      
    De schoonheid van de morgen
    
      
    't Ontwaken van de stad
    
      
    Ik heb dit wel bezongen
    
      
    Maar nooit een cent gehad
    
      
    
      
    Hier laat ik je los, Tim,
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    Met vallen en opstaan
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    
      
    Dus ga en maak de mortel
    
      
    Bouw stenen tot een huis
    
      
    Smeed ankers voor 't gewelf Tim
    
      
    Maak deuren voor je huis
    
      
    
      
    Ikzelf geef je niets mee
    
      
    Dan lofzang voor je jeugd
    
      
    De krachten in je armen
    
      
    Een ode aan de deugd
    
      
    
      
    De liefde voor een vrouw, Tim
    
      
    De oogsten van haar buik
    
      
    Het winnen van de dagen
    
      
    Het streven naar geluk
    
      
    Hier laat ik je los, Tim,
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    Met vallen en opstaan
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    Van hieraf moet je gaan
    
      
    
      
    
      
    Laat me met je meegaan
    
      
    
      
    Neen, je moet voor mij niet anders,
  
liefst heb ik je net zoals je bent.
Net zoals ik jou bij Wimpies tegenkwam,
net zoals ik uit je mond vernam
    dat je geen praatjesdrukke kerels bent gewend.
    
      
    
      
    Neen, je moet beslist niet anders,
  
blijf voor mij precies zoals je bent.
Ook al sta je dikwijls met je hart te koop
als ik met mezelf verloren loop.
Al weet ik best dat ook je modeblad
    een pasklaar antwoord kent.
    
      
    
      
    Laat me met je meegaan
  
naar het huis dat in je dromen was te zien,
waar m’n gedachten ingesloten zijn sindsdien.
Toon me de kamers, toon me ’t behang,
    laat het onveranderd bovendien.
    
      
    
      
    Laat me met je meegaan in de plannen
  
die je klaar had voor vannacht
en neem de route die je daartoe had bedacht.
Schakel meteen, plankgas daarheen
    voer me daar waarheen je me verwacht.
    
      
    
      
    Neen, ik wil je echt niet anders,
  
ook al raast de storm soms door ons huis.
Gisteren was het zomer, ach je weet het wel
zware buien wijken meestal snel
al is het zicht soms heel beperkt
    en is de richting soms verward.
    
      
    
      
    
      
    Ik sterf van dorst bij de fontein
    
      
    
      
    Ik sterf van dorst bij de fontein
  
Ik ben een reus, maar toch te klein
Ik ween voortdurend wijl ik lach
Ik werk terwijl ik rusten mag
Ik haat mijn God, maar ik geloof
Ik hoor muziek maar ik ben doof
Ik ben een wolf in schapenvacht
    Ik ben steeds welkom, maar wordt door iedereen veracht
    
      
    
      
    Ik zwijg terwijl ik zing en schreeuw
  
Ik ben nog jong, maar toch een eeuw
M'n vrienden haat ik om het meest
Ik ben een gentleman, een beest
Ik ben de jager en het wild
Ik ben de vrek en ik ben mild
Ik ben de dag, ik ben de nacht
    Ik ben steeds welkom, maar wordt door iedereen veracht
    
      
    
      
    Ik ben volwassen nog een kind
  
'k wordt door mijn vijanden bemind
Ik ben de droogte en het meer
Ik ben de schande en de eer
Ik ben het leven en de dood
Hulpbehoevend, maar nooit in nood
Ik ben wie weent, ik ben wie lacht
    Ik ben steeds welkom, maar wordt door iedereen veracht
    
      
    
      
    Naar François VILLON, & Charles d’ORLÉANS,  Ballade du concours de Blois