Zing maar voort

Voor al ‘t goud da‘k niet kon delven en al die perels die ‘k nooit kocht

zoveel spijzen die ‘k nooit proefde, zoveel wijn die ‘k niet drinken mocht

voor de walsen die ‘k nooit danste, voor de dichters die ‘k nooit las

de liefdesbrieven die ‘k niet stuurde en al die hunker die nooit genas


zing maar, zing maar ongestoord,

met hert en ziele zing maar voort


naar die verre sprookjeslanden heb ‘k altijd vrucht’loos gesmacht

naar die zwoele koninkrijken zo van duizend en één nacht

‘k zag nog nooit de piramiden nooit kreeg ik de evenaarsdoop

‘k voer nog nooit op d’Amazone nooit langs Kaap de Goed Hoop


zing maar, zing maar ongestoord,

met hert en ziele zing maar voort


zoveel vrouwen die ‘k nooit kuste, zoveel liedjes die ‘k vergat

zoveel vuur da’k niet kon blussen, zoveel gebeden die ‘k niet bad

zoveel lieve Eva’s-dochters mij compleet voorgoed ontgaan

zoveel zoetige zaligheden, zoveel minne, zo onvoldaan


zing maar, zing maar ongestoord,

met hert en ziele zing maar voort


zo gevangen en vastgeklonken, lijf en leden stroef en stram

‘t arme zieltje wil gaan vliegen maar zijn vleugeltjes zijn lam

‘t arme hoofd droomt van Cocagne, ‘t allerliefst’ luilekkerland

ik zeil al eeuwen naar Ithaca, ‘t paradijs aan de overkant


zing maar ,zing maar ongestoord,

met hert en ziele zing maar voort



Stefan

Mijn broere waar kan ik u vinden, vertrokken naar de overkant

ik krijg van u taal noch teken uit uw verre, uit uw verre land

is ‘t daar nu zomer of winter, is ‘t daar nu dag of nacht

droom je of lig je wakker of slaap je, slaap je zacht


mijn broere ben je daar altijd allene en geraak je dat daar al gewend

tussen d’ontelbare dode zielen, is daar vader, ook vader omtrent

we weten hier zo bitter weinig van dat latere schoon paradijs

we leven in angst en in vreze voor Hein, magere Hein met zijn zeis


ach laat een keer iets van u horen, een woordje of zuchtje misschien

of een simpel tikje op ‘t venster, ‘t is zo stille, zo stille sindsdien

schrijf een keer iets in de wolken, één letter ware meer dan genoeg

of vraag het aan de lijster dat ie zingt, dat ie zingt morgen vroeg


aan de wind rond het huis in de bomen, aan de zonne en de mane misschien

ik vraag het aan de verste sterre, heb je mijn broere, mijn broere niet gezien

ik zoek het in ‘t werk van uw handen, in uw kunstig kinderspeelgerief

met de restjes van eik beuk en linde was je grenzeloos creatief


en je wist dat het rijk der hemelen slechts opengaat voor wie welgezind

geduldig zijn lot durft te dragen en wordt en wordt als een kind

hoort tussen ‘t getokkel en d’akkoorden en de rijmen met stil verdriet

vind ik eindelijk Stefan mijn broere, op ‘t eind, op ‘t eind van dit lied



Met mijn handen


Met mijn handen kan ik spelen op mijn snareninstrument

zotte deuntjes fantaseren op mijn fluitje van ne cent

met mijn handen kan ik dansen bovenop het tafelblad

ik kan kloppen op uw schouder, ik kan kletsen op uw gat


Me mijn handen kan ik roepen, ik maak een trechter op mijn mond

ik kan onderste boven lopen, met mijn handen op de grond

met mijn handen kan ik vliegen lijk een flieflotter* in 't rond

klapwiekend lijk de kiekens, huppelend over de grond


Met mijn handen kan ik lonken en oneindig zoveel meer

naar de zevenden hemel u voeren, u verleiden keer op keer

met mijn handen kan ik strelen en u koesteren mijn kind

om uw zieltje te beschutten tegen hagel, weer en wind


Met mijn handen kan ik ballen tot twee vuisten bikkelhard

en dan op de muren bonken, doodziek en moegetart

in mijn handen kan ik schreien, bedrogen en afgesloofd

ik verduik mijn ogen en oren met mijn handen rond mijn hoofd


Met mijn handen kan ik spreken, zonder 't allerminst gerucht

deur simpelweg te wuiven geef ik tekens in de lucht

met mijn handen kan ik bouwen voor u een koninklijk paleis

of een schip met bolle zeilen, voor uwe levenslange reis


Met mijn handen kan ik slijpen en u een kroon vol diamant

tien ringen zal ik u smeden, dat is vijf aan iedere hand

met mijn handen kan ik spinnen tere draadjes van satijn

en 't schoonste kleedj'u weven, smachtend in de maneschijn


Met mijn handen kan ik smeken, dat den hemel mij behoedt

dat ik nooit geen wapen drage, aan mijn handen nooit geen bloed

laat mijn handen liever zegenen en u genezen van 't verdriet

daarom spelen we nog eigenhandig een refreintje bij dit lied



* flieflotter: vlinder


Blanche en zijn peird


Tussen Kortrijk en Lauwe

Blanch' en zijn peird

Mens'n gaat gaan kijken

Want 't is 't kijken weird

Een peird en een karre

Al wel honderd jaar lang

Doet dagelijks die zelfde eigenste gang


Blanche Blanche Blanche en zijn peird

Djuk djuk judjuk,mijn peird


Je zegt, je bent zot, wat is 't er aan te zien

D’r zijn nu toch veel beter dingen om te rien

Een karre och here, 't is 't klappen niet weird

En wat voor speciaals is 't er nu aan een peird


Blanche, Blanche, …

…..

'k Voel heel goed dat je me niet 'n verstaat

't Is niet de vitesse waar dat 't hem om gaat

Ook niet 't comfort van een sjieke slee

Maar rijd eerst ne keer met die karre mee


Blanche, Blanche, …

…..

En je klapt dan met Blanche en je kijkt op dat peird

En al 't geen dat je ziet, een groot gat en een steirt

En ie vertelt van zijn grote voyage

Met peird en karre en heel zijn menage

Blanche, Blanche, …

…..

En 't peird stapt voort ook vol diepe gedachten

Wat dat je van zo'n beeste nog niet zou verwachten

Die smerige auto's dat stinkt ongezond

En je krult jullie neuze voor een peirdestront


Blanche, Blanche, …
….

Daarbij, wij peirden zijn zo geboren

En je weet heel goed, d’r gaat niks van verloren

De mussen op strate gaan d’r niet van dood

De ene zijn stank is de andere zijn brood


Blanche, Blanche, …

…..

Ja, zo is 't leven en zo is 't goed

En je gaat 't niet verbeteren, hoe hard dat je ook wroet

Vlieg naar de mane en schiet 't al kapot

'k Zeg ik maar dat, wie is 't er hier de zot?


Blanche, Blanche, …

Daar dokkert die karre door d' hobbelige strate

Van 's ochtends tielijk* tot 's avonds late

Dat is voor die twee toch zo simpel 't geluk

Ze verstaan mekaar met een simpele judjuk

Blanche, Blanche, …

…..

Mens, als je passeert tussen Kortrijk en Lauwe

't Komt op geen dag en 't steekt niet zo nauwe

Maar je moet gaan kijken, want 't is 't kijken weird

Van 't schoonste op de wereld, 't is Blanche en zijn peird

Van 't schoonste op de wereld, 't is Blanche en zijn peird


Blanche, Blanche , …

…..

* tielijk: vroeg


Vladslo


In ‘t Praetbos buiten Vladslo,

van God en mens verlaten,

ligt de jonge Peter Kollwitz,

in een massagraf van soldaten

en ik ken geen vrediger wereld,

geen roerlozer bomen,

geen schoner kathedrale,

om te bidden en om te dromen.


Je mag er ook nootjes rapen,

of stilletjes mediteren,

als z’op uw rechter kake slaan

moe’j de linkere ook presenteren

daar komen soms kinders spelen

en geliefden heel teder vrijen,

want ‘t mos is daar zo zacht,

om te slapen en om te schreien.


Schaam je maar niet om je tranen,

je mag daar ook nere knielen

en prevel de dode namen

van de dertigduizend zielen,

ze kwamen uit Duitsland de moeders

en de vaders in grote getallen,

om zwijgend ‘t hoofd te schudden,

‘ach mein Kind ist hier gefallen.’


Voor al dat nutteloos sterven,

al dat afgeknakt jong leven,

waar is die God van den hemel,

die ons hier vrede kan geven,

waar zijn nu de dwaze officieren,

al die leuzen zo lelijk gelogen,

niets dan versteende vaders

en moeders diepe gebogen.


In ‘t Praetbos buiten Vladslo,

op dat massagraf van soldaten,

staan nu Käthe Kollwitz’s beelden,

van God en mens verlaten

en ik ken geen heviger wereld,

geen menselijker bede,

dan die twee donkere stenen,

die zo diepe schreien om vrede.



Requiem


Als 'k mijnen tocht deur 't tranendal stake

En word geroepen bie de grote baas

Als ik zogezeid mijn pijpe krake

En mijne laatste asem uitblaas

Komt mijnen uitvaart dan niet bederven

Als ik mijn karre de gracht in duw

Of proper gezeid als ik zal sterven

Als 'k dus voorgoed mijn sjiek uitspuw


Bespaar me dan d'onoprechte gebeden

De groene kransen van plastiek

De sukkel is al ne keer overleden

Anders werd ie hier nog doodziek

't Is t’ hopen van hokus spokus vobiscum

Dat ie mag vinden wat ie zocht

Requiescat in saecula saeculorum

Muziek en zang op zijn laatste tocht


Je moet niet te kwistig de kwispel zwaaien

De klokken en 't walmend wierookvat

Ze gaan me wel in 't vagevuur draaien

Zegent ons liever uit 't goed oud vat

We gaan onze dorst nog ene keer lessen

vrienden goddank t is ons dikwijls gelukt

En u vriendinnen edele prinsessen

'k Heb u zo vurig aan 't herte gedrukt


Zingt nu de sloeber heeft 't goed bekeken

met stille trom der onder gemuisd

ie is aan zijn liederlijk leven overleden

Zijn snaar is gesprongen, zijn schup afgekuist

Geen rammelende rinkelende decoraties

Geen soldatesk klaroengeschal

Geen plechtige postume felicitaties

Zingt liever t’hope een liedje 't is al


Geen tombe of bronzen gebeeldhouwd gevaarte

Geen donkere kelder van steen en lood

Leg me liever in ’t licht, in de klaarte

Simpel in d’eerde warm en bloot

Begraaf me maar ergens in 't veld verloren

Waar dat de beke heur weg nog vindt



Klein Ventje Van Elverdinge


In Elverdinge daar is 't dat ie stond
George, 'n klein ventje sigaar in zijn mond
een zwarte mutse en lappen op zijn knieën
en al die passeerd' heeft hem daar gezien.


Klein ventje,
klein ventje,
de wereld mag vergaan,
blijf gie maar staan


In warme dagen zat ie plat op de grond
tegen de muur waar dat ie anders tegen stond
d’r valt op de straat altijd wel wat te zien
een scheur in mijn vest en een lap op mijn knieën


Klein ventje
…..

En ik heb zo dikwijls gepeinsd in 't passant
nu zet ik mijn auto, heel mijn boel aan de kant
en 'k ga met dat ventje een babbeltje slaan
ja 'k ga met Georges tegen de muur gaan staan


Klein ventje
…..

Allez kom, zij' j' zot, rijd zere maar voort
de mensen gaan wel zeggen zijn verstand is verstoord,
daarbij 'k heb geen tijd 'k ben veel t' overlaân
'k heb een stal vol koeien die te wachten staan


Klein ventje
…..

Mijn huis moet gebouwd en mijn land moet bezaaid
mijn boomgaard geplant en mijn gras moet gemaaid
de stove moet nog branden en de paster bezocht
want 'k wil zere nog trouwen, d'r moeten kinders gekocht.


Klein ventje
…..

en ze moeten dan naar schole, goed gediplomeerd
een villa, een auto, proper geïnstalleerd
M’r moet hard gewrocht om door 't leven te slaan
of je kunt van armoe langs de strate gaan staan

.
Klein ventje
…..

In Elverdinge, daar is 't dat ie stond
Georges, 'n klein ventje, sigaar in zijn mond
een zwarte mutse en lappen op zijn knieën
en al die passeerd' heeft hem daar gezien


Klein ventje
…..

Mijn land

Mijn land dat zijn d'oneindige luchten

met hemels van trillend zuiver licht

met regen en wind en jagende wolken

mijn blote land met zijn eindeloos zicht.

Mijn land zijn de stormen laat in oktober

met meeuwen verschrikt van de zee weggevlucht

een donker dak is de hemel in november

met trage reigers in de klamme lucht.


Mijn land is een oude droevige historie

't gevecht voor de boterham was hier niet genoeg

of zijt ge de Groote Oorlog vergeten

die duizenden jongens hier de dood injoeg.

Mijn land is 't lied van d'onnozele kinders

van scherpe kogels genees je niet

in Frankrijk in Duitsland en Groot Brittannië

staan hoge bergen van verdriet.


Mijn land is de glimmende bruine vet eerde

die in de maand mei van groen is bedekt

voor gulzige beesten liggen hier de meersen

langs grachten en beken ver uitgestrekt.

Mijn land tussen de zee en de bergen

mijn weelderig zomers polderland

mijn straten en dorpen en mijn boerenmensen

mijn Westhoek mijn oeroud Vlaanderland.


Mijn land dat zijn mijn ontelbare dromen

mijn krabbels mijn dichtjes en mijn fantasie

mijn platen en boeken en mijn verre vrienden

in een land zonder liedjes daar woon ik niet.

Mijn land mijn lief mijn vader en mijn moeder

mijn land mijn kinders voor d'eeuwigheid

mijn land mijn lucht, mijn water en wolken

mijn land mijn eerde gebenedijd.



Laat mij maar lopen langs de strate


Moest ‘k heel mijn jong leven studeren,

'k en werd computerspecialist

'k kon het zodanig programmeren,

totda'k van toeten noch blazen niet meer wist.

Bijvoorbeeld hoeveel mocht ik eten,

staat mijn buik nog niet te bol?

Mijn computer kon dat weten,

de stand van mijn cholesterol


Laat mij maar lopen langs de strate,

Ik en mijn lief, da'k zo geren zie,

en dansen doen we tot 's avonds late

en dichte vrijen, ik en zie.


Ik had een huis, 't was een kasteeltje

met vast tapijt en chique behang,

mijn moeder zei: 't Is een juweeltje,

ik peinsde 'k 't is mijn gevang.

Wil je u elektrisch installeren,

zoek je een diepvries of een frigo,

door 't feit da'k ik mij niet moet scheren,

krijg je mijn scheermachien cadeau


Laat mij maar lopen langs de straten

…..

Mijn caravan ga ik verkopen

en mijn velo is hersteld.

Ik leer weer te voet lopen

de Côte d' Azur is afbesteld.

Voor mijn verjaardag, 'k mag niet stoefen,

krijg ik - en 't is heel binnenkort -

‘n schoon paar nieuwe beste kloefen,

'k ga niet meer mee op wintersport.


Laat mij maar lopen langs de straten

…..

Nu kweek ik zwijnen en 'k kweek ‘k schapen

en 'k steek konijnen in ’t hondenkot,

'k zaai mijn pelouse vol met rapen

voor de naaste winter in de hutsepot.


Laat mij maar lopen langs de straten

…..


Tante Madleine

't Is jammer dat ze dood is, mijn tante Madleine
Ze woonde in Brussel op 't derde verdiep
Ze was late getrouwd en z' had een klein hondje
Maar verder geen kinders tot heur groot verdriet

Gevlucht als ze jong was uit 't dorp aan de Leie
D’r zijn van heur charmes verhalen bekend
Maar pasters en paters dicteerden de zeden
Bekrompen en te nauw voor haar temperament

Ze wist heure weg in Rome en Venetië
Surtout naar Parijs is ze gevoyageerd
Te veele gesnoept om lang te leven
Oh mijn suikertant' altijd zoet geparfumeerd

Oh pak me mee naar die schone stede
Die fonkelt van 't licht tot diep in de nacht
Ver weg van hier van boeren en peerden
in stank en in zweet zijn w hier groot gebracht

Ik ken je nog goed, mijn tante Madleine
En 'k weet je nog wonen op je derde verdiep
En is er geen kind dat om jou zit te treuren
Toch ik en mijn liedje met een vreemd stil verdriet



Onderweg

Onderweg ben ik zigeuner, onderweg ben ik een kind

Van de rusteloze wegen op vier wielen, welgezind

Op vier wielen wil ik vluchten, weg uit het nauwe vaderland

Naar het bergland en de rotsen, met een bos aan de waterkant


Onderweg daar zit je veilig, onder uw blikken autodak

Je mag jodelen en zingen in uw rammelende rammelbak

Onderweg leer je vergeten, gisteren ligt, ver achter U

En voor morgen nog geen zorgen, onderweg is 't altijd nu


Je passeert langs kathedralen, en je duizelt keer op keer

Van die stoutmoedige dromen, van die bouwers van weleer

En zo leer je blind vertrouwen, vorderen ondanks brute pech

Wuif veel liever dan te vloeken, naar de kinders langs de weg


En je loopt door de paleizen met uw hoofd vol romantiek

Maar uit krotten en ruïnes, klinkt er klaaglijke muziek

Deelt uw brood met lotgenoten, zoveel zwervers grauw van vel

Langs de gloeiend hete wegen, steden vol kommer en kwel


Onderweg, op markten en pleinen, vind je volk, mild en gastvrij

Dat schenkt U met handen en voeten zoete vruchten, allerlei

En zo vind je ook uw geliefde, met nog jaren voor de boeg

Van uw teder zacht beminde, daarvan krijg je nooit genoeg


Onderweg ben je nomade, soepel plooiend, speels van geest

Geeft U over aan de genade, je wordt vrij en onbevreesd

Want je botst met tegenstrevers, elken ding zegt zijne zeg

Leer geduldig incasseren, van tegenliggers onderweg


Los van vastgeroeste ideeën, onderweg pluk je de dag

Pelgrim ben je heel je leven, vorderen doe je liefst zigzag

Haast u, haast u, uiterst langzaam, want het einddoel is bekend

Daar valt weinig van te zeggen, niet bepaald een happy end


Ooit als kind ben ik vertrokken, zonder route, kaart of plan

Onderweg al heel m'n leven, wat is daar de zin toch van

Onderweg stel je geen vragen, voor hoelang nog en waarom

Onderweg ben je zigeuner, je reist voort en je ziet niet om


En je ziet niet om

En je ziet niet om

Ziet niet om

…..


Piere de beeste


Mensen hoort en komt altegare

zet jullie neer en ziet dat je' t verstaat

want 'k ga je gaan vertellen van Piere, de beeste

een reus van een vent, een rare karwaat


Je kon het al zien van kleins in de wiege

dat kind was uitzonderlijk kloek gemakt

hij schopte en stampte zo met z'n beentjes

hij is zelfs een keer door zijn wiege gezakt


Hij groeide, hij groeide, hij bleef ie maar groeien

groeien zonder ende, 't was leutig om zien

zijn maatjes op school kwamen maar met moeite

ze kwamen maar met moeite tot juiste aan zijn kniên


En je kan nu wel peinzen dat ventje had honger

een groot boerenbrood was 't begin nog niet weerd

zijn vader moest wroeten slag om slinger

want Piere kon eten, eten lijk een peerd


En Piere wrocht heel zijn leven bij de boeren

en trok ie de karre en slachtte het zwin

hij sliep in de koeistal bij de beesten

want in een bedde en kon ie niet in


En Piere bleef jonkman maar ja zo'n postuur

niet voor zijn leute want 't deed hem wel zeer

als 't jong volk ging dansen en vrijen langs de strate

en heeft nog gebleit, ja meer dan een keer


Maar hij velde de bomen en droeg z'op zij schoere

honderden kilo's ie smeet z'in de lucht

hij was ie de sterkste van uren in 't ronde

de grootste bandiet ging voor hem op de vlucht


En de mensen zeiden, ja, ze zeggen zo vele

waar of geen waar, maar ze zeggen 't gelijk

ze zeiden : Dag Piere, en peinsden, "de beeste"

zo trekken z'een mens zijn naam door 't slijk


't Is waar maar hij leefde ie juist lijk een beeste

veel schone praat kwam d’r niet uit zijn mond

hij ging van zijn leven nooit naar de messe

en z'hebben hem begraven lijk een hond in de grond


Maar als ‘k nu nog peins op Piere, de beeste

dan schiet er in mijn kop nog altijd die wens

d’r moesten d’r meer zijn lijk Pirre de beeste

want dat was een kerel, dat was nog een mens.



Duizend soldaten

als ge van ze leven in de Westhoek passeert
door regen en Noorderwinden
keert omme den tijd als g' alhier passeert
den oorlog ga j' hier were vinden

ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
en 't graf van duizend soldaten
altijd iemands vader altijd iemands kind
nu doodstille en godverlaten

laat de bomm'n nu maar zwijg'n
en dat 't gras niets vertelt
en de wind moet 't ook maar nie zing'n
dat julder'n dood tot niets hè geteld
dat waren al te schrikk'lijke dingen

zeg 't gaat al goed d’r is welvaart in 't land
en de vrede ligt vast in de wetten
we maken wel wapens maar met veel meer verstand
maar juist om den oorlog te beletten

en grote raketten atoom in den top
we mogen toch experimenteren
we mikken wel ne keer naar mekaar zijne kop
maar juist om ons 't amuseren

als ge van ze leven in de Westhoek passeert
door regen en Noorderwinden
keert omme den tijd als g' alhier passeert
den oorlog ga j' hier were vinden

ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
en 't graf van duizend soldaten
altijd iemands vader altijd iemands kind
duizend en duizend soldaten
duizend en duizend soldaten
duizend en duizend soldaten


Als ik zing

Als ik zing met 't accent van mijn streke
't Is de zee die zijn zout achterlaat
Als 'k mijn woorden soms kraak en breke
't Is de storm die de dijken slaat
't Is de wind die hier holderdebolder
Ongenadig de dorpen door raast
En 's winters langs duinen en polder
De sneeuw in ons oren blaast
Hoort hem de straten doorjagen
Hoort zijn geklop en gebuis
Wat moe j' gij zo eindloos klagen
Gij wind die zo waait rond mijn huis

Ik herken de vertrouwde gezangen
Van vissers op 't ver Iseland
En 't vloeken en 't zeer en 't verlangen
Naar vrouwe, naar kinders en land
't Was lastig om hier t' overleven
Arm volkske, ruw en ongeschoold
Waar zijn de trimards* nu gebleven
Te voet naar Frankrijk getjoold**
Of voorgoed dan maar afscheid genomen
Dag vader, dag moeder, dag lief
'k Zal ooit nog wel werekomen
Uit Canada als 't God belieft

Ik zing voor u, frontsoldaten,
Uit de oorlog van veertien-achttien
Van land en koning verlaten
Zelfs uw grafsteen werd niet ontzien
Kan een lied ooit naar aarde smaken
Kan een taal wel geuren naar gras
Zit er bloed in de kleur van een sprake
Ons Vlaams, ons vlammend geel vlas
Ook voor u, mijn gestorven nonkels
Arthur en Hector, merci
Twee taaie nooit klagende kompels
In de putten van de Walenpays

Volk van Oranje in 't Noorden
Vrienden, lach niet gelijk zot
Om al onz'antieke woorden
Bespaart ons uw goedkope spot
Als Holland in weelde kon leven
Werd Vlaanderen leeggeroofd
Voor Alva was 't bibberen en beven
En knikken met gebogen hoofd

En zo is 't hier eeuwen gebleven
Onder keizer, prins of prinses
In 't Spaans of in 't Duits, om 't even
De verdrukking was onz' meesteres

Wie stond aan de bakkersoven
In de kelders van Brussels noblesse
Wie diende de heren van boven
Wie was stalknecht en wie de kokkes
Pigeon d'Or, La Couronne, l'Espérance
Was de naam alhier van 't café
Vive le roi et le vin de France
Het klonk schoner in 't Frans, Santé !
De cantates waren lang al vergeten
D'instrumenten niet meer bespeeld
De stem vroegtijdig versleten
En d' handen gekloofd en vereelt

Aan Vlaanderens verstrooide kinderen
Voor de honger die u zwerven deed
Voor het heimwee dat ooit wel zal minderen
Ook aan u is mijn liedje besteed
En voor d'eeuwenlange ellende
Van mijn volk uit 't platte land
Een klaagzang haast zonder ende
Uit dit stuk van 't oud Nederland
Maar w'hernemen nu d' oude gezangen
Dichten en zingen ongeremd
Hoort nu ons eindloos verlangen
D'instrumenten zijn were gestemd.


* trimards = vagebonden
** tjolen = trekken


Voor Marie-Louise

als 't gebeurt da' j' niet kunt slapen
omdat de regen slaat op 't glas
of van de wind die het dak doet kraken
of omdat je stappen hoort in 't gras

kom dan bij mij om je te warmen
'k maak een kamer voor u gereed
'k zal u wiegen in mijn armen
'k zal u duiken in mijn kleed.

d'r komen soms zo'n donkre dagen
dat de lucht niet openklaart
het leven is soms zwaar te dragen
da' j' liever niet geboren waart

kom dan bij mij om je te warmen
'k maak een kamer voor u gereed
'k zal u wiegen in mijn armen
'k zal u duiken in mijn kleed.

zeg toch nooit 'k wil niet meer leven
d'r is met jouw dood niemand gebaat
dank zij jou heb 'k dit geschreven
gij die mijn lied zo wel verstaat

kom dan bij mij om je te warmen
'k maak een kamer voor u gereed
'k zal u wiegen in mijn armen
'k zal u duiken in mijn kleed

als mijn gezang gedaan zal g'raken
en 'k niet meer weet wat nog verteld
als 't gebeurt da'k niet kan slapen
van duizend angsten ben gekweld

kom ik bij jou om me te warmen
maak dan een kamer voor mij gereed
je moet mij dan wiegen in jouw armen
en mij duiken in jouw kleed.


Mijn Vlaanderland

mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn nondedjuus patattenland
mijn edel dierbaar Belgenland, mijn afgescheurd stuk Nederland,
mijn klei- mijn zand- en waterland, mijn baksteenland, mijn mortelland,
mijn vlammend autostradeland, mijn asfaltland, mijn fileland,
mijn platgewalste duinenland, mijn afgezaagde bomenland
mijn doodgesproeide akkerland, mijn varkenspest- en konijnenland
mijn boter- en mijn vleesbergland, mijn afval- en mijn strontbergland,
mijn stinkend zwart rivierenland, mijn onvervalst hormonenland,
mijn Vlaanderland

mijn Vaderland, mijn Vlaanderland, mijn scrupuleuze kwezelland,
mijn beevaart- en processieland, mijn Lourdes- en Oostakkerland,
mijn pasters- en mijn kostersland, mijn wierook- en wijwaterland
mijn middeleeuws katholiekenland, mijn Koekelbergse koningsland
mijn leeggelopen kloosterland, mijn instortende kerkenland
mijn trouwlustige priesterland, mijn duvel- en mijn trappistenland
mijn heidens land, mijn heilig land, mijn vloekers- en mijn stoefersland,
mijn zeverland, mijn dronkaardsland, mijn kust-ne-keer-mijn-klotenland,
mijn Vlaanderland

mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn biefstuk- en mijn frietenland,
mijn rijstpapland, mijn pensenland, mijn vetgemeste stierenland
mijn velokoers- en kermisland, mijn kaartersland, mijn toebakland
mijn luizaarsland, mijn luiaardsland, mijn Tijl, mijn Lamme Goedzakland,
mijn waanzinnige oorlogsland, mijn eindloos droevig kerkhofland,
mijn ideaal passageland, mijn doorstroomland, mijn bastaardland
mijn onverteerd repressieland, mijn nog altijd smeulend naziland,
mijn Demer- Dender- en Dijleland, mijn Leieland, mijn Scheldeland,
mijn Vlaanderland

mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn Maasland en mijn Moerenland,
mijn Ruusbroek- en mijn Rubensland, mijn gezellig Gezelleland,
mijn Mercedes- mijn shoppingland, mijn carpetland, mijn lederland,
mijn dancingland, mijn discoland, mijn hard-rockland, mijn pizzaland,
mijn moederland, mijn kinderland, mijn bekept* en mijn bekakte land,
mijn dwaze land, mijn lepe land, mijn wulpse land, mijn vrome land,
mijn zotte land, mijn zalig land, mijn niet-beter-of-niet-slechter land,
mijn gruwelijk en verrukkelijk land, mijn ondanks alles liefste land,
mijn Vlaanderland


* bekept = verwend


Bange blanke man

‘k Zag Turken aan de Schelde, Marokkanen in de stad van Gent.

En ‘k hoorde op de markt van Brussel Algerijnen met een vreemd accent.

In Keulen zag ik Chinezen, magere mannen uit Pakistan,

In Londen Sikhs uit India met een dikke tulband an.

‘k Zag naakte Amazone Indianen, ‘k zag Crees uit Noord Canada.

En uit Lubumbashi kwam Deda, een prinses uit zwart Afrika.

‘k Zag Bantoes in ons cafeetje, ‘k zag Zoeloes op de tram,

‘k Zag Tutsi’s dansen en springen en roffelen op de tamtam.

‘k Zag Egyptische matrozen in de haven van Rotterdam.

‘k Zag Portugese Joden in de winkels van Amsterdam.

‘k Zag Inca’s in Oostende, Chilenen op het Brugse zand.

Daar speelde ’n zigeunerorkestje van een volk zonder vaderland.

Al de kinders van moeder aarde op charango en met gamelan

Ze roepen en zingen aan onze deuren: doe open bange blanke man

Doe open bange blanke man.


De vluchteling


Als ik ooit mijn dorp moet verlaten

't ware schrikkelijk godgeklaagd

als de storm mijn muren zou kraken

ik van huis en erf werd verjaagd

of gewoon door mensen verdreven

uit de burcht die 'k zelf heb gebouwd

gedoemd om de rest van mijn leven

gelijk een dief te zijn uitgejouwd


Stel dat alles mij hier wordt ontnomen

mijn tafel, mijn stoof, mijn bed

da'k hier nooit niet meer binnen mag komen

en uit al mijn recht werd ontzet

van mijn vrouw en kinders verbannen

al mijn boeken verbrand op de grond

als de duivels hier samen zouden spannen

zelfs beroofd van 't woord uit mijn mond


Wat bleef er dan nog van mij over

van die tjoolder zonder dak

van die schooier schamel en pover

een verzonken en verzopen wrak

wat was ik zonder mijn instrumenten

ik was een vogel zonder lied

zonder al mijn vertellementen

ach ik stierf van verdriet


Als ik ooit mijn dorp moet verlaten

van mijn huis en erf weggejaagd

als een storm mijn muren zou kraken

't ware schrikkelijk godgeklaagd