 
    
    
      
    
      
    
      
    
      
    Zing maar voort
    
      
    
      
    Voor al ‘t goud da‘k niet kon delven en al die perels die ‘k nooit kocht
  
  zoveel spijzen die ‘k nooit proefde, zoveel wijn die ‘k niet drinken mocht
voor de walsen die ‘k nooit danste, voor de dichters die ‘k nooit las
de liefdesbrieven die ‘k niet stuurde en al die hunker die nooit genas
    
      
    zing maar, zing maar ongestoord,
  
  met hert en ziele zing maar voort
    
      
    naar die verre sprookjeslanden heb ‘k altijd vrucht’loos gesmacht
  
  naar die zwoele koninkrijken zo van duizend en één nacht
‘k zag nog nooit de piramiden nooit kreeg ik de evenaarsdoop
‘k voer nog nooit op d’Amazone nooit langs Kaap de Goed Hoop
    
      
    zing maar, zing maar ongestoord,
  
  met hert en ziele zing maar voort
    
      
    zoveel vrouwen die ‘k nooit kuste, zoveel liedjes die ‘k vergat
  
  zoveel vuur da’k niet kon blussen, zoveel gebeden die ‘k niet bad
zoveel lieve Eva’s-dochters mij compleet voorgoed ontgaan
zoveel zoetige zaligheden, zoveel minne, zo onvoldaan
    
      
    zing maar, zing maar ongestoord,
  
  met hert en ziele zing maar voort
    
      
    zo gevangen en vastgeklonken, lijf en leden stroef en stram
  
  ‘t arme zieltje wil gaan vliegen maar zijn vleugeltjes zijn lam
‘t arme hoofd droomt van Cocagne, ‘t allerliefst’ luilekkerland
ik zeil al eeuwen naar Ithaca, ‘t paradijs aan de overkant
    
      
    zing maar ,zing maar ongestoord,
  
  met hert en ziele zing maar voort
    
      
    
      
    Stefan
    
      
    
      
    Mijn broere waar kan ik u vinden, vertrokken naar de overkant
  
  ik krijg van u taal noch teken uit uw verre, uit uw verre land
is ‘t daar nu zomer of winter, is ‘t daar nu dag of nacht
droom je of lig je wakker of slaap je, slaap je zacht
    
      
    mijn broere ben je daar altijd allene en geraak je dat daar al gewend
  
  tussen d’ontelbare dode zielen, is daar vader, ook vader omtrent
we weten hier zo bitter weinig van dat latere schoon paradijs
we leven in angst en in vreze voor Hein, magere Hein met zijn zeis
    
      
    ach laat een keer iets van u horen, een woordje of zuchtje misschien
  
  of een simpel tikje op ‘t venster, ‘t is zo stille, zo stille sindsdien
schrijf een keer iets in de wolken, één letter ware meer dan genoeg
of vraag het aan de lijster dat ie zingt, dat ie zingt morgen vroeg
    
      
    aan de wind rond het huis in de bomen, aan de zonne en de mane misschien
  
  ik vraag het aan de verste sterre, heb je mijn broere, mijn broere niet gezien
ik zoek het in ‘t werk van uw handen, in uw kunstig kinderspeelgerief
met de restjes van eik beuk en linde was je grenzeloos creatief
    
      
    en je wist dat het rijk der hemelen slechts opengaat voor wie welgezind
  
  geduldig zijn lot durft te dragen en wordt en wordt als een kind
hoort tussen ‘t getokkel en d’akkoorden en de rijmen met stil verdriet
vind ik eindelijk Stefan mijn broere, op ‘t eind, op ‘t eind van dit lied
    
      
    
      
    Met mijn handen
  
  
    
      
    Met mijn handen kan ik spelen op mijn snareninstrument
  
  zotte deuntjes fantaseren op mijn fluitje van ne cent
met mijn handen kan ik dansen bovenop het tafelblad
ik kan kloppen op uw schouder, ik kan kletsen op uw gat
    
      
    Me mijn handen kan ik roepen, ik maak een trechter op mijn mond
  
  ik kan onderste boven lopen, met mijn handen op de grond
met mijn handen kan ik vliegen lijk een flieflotter* in 't rond
klapwiekend lijk de kiekens, huppelend over de grond
    
      
    Met mijn handen kan ik lonken en oneindig zoveel meer
  
  naar de zevenden hemel u voeren, u verleiden keer op keer
met mijn handen kan ik strelen en u koesteren mijn kind
om uw zieltje te beschutten tegen hagel, weer en wind
    
      
    Met mijn handen kan ik ballen tot twee vuisten bikkelhard
  
  en dan op de muren bonken, doodziek en moegetart
in mijn handen kan ik schreien, bedrogen en afgesloofd
ik verduik mijn ogen en oren met mijn handen rond mijn hoofd
    
      
    Met mijn handen kan ik spreken, zonder 't allerminst gerucht
  
  deur simpelweg te wuiven geef ik tekens in de lucht
met mijn handen kan ik bouwen voor u een koninklijk paleis
of een schip met bolle zeilen, voor uwe levenslange reis
    
      
    Met mijn handen kan ik slijpen en u een kroon vol diamant
  
  tien ringen zal ik u smeden, dat is vijf aan iedere hand
met mijn handen kan ik spinnen tere draadjes van satijn
en 't schoonste kleedj'u weven, smachtend in de maneschijn
    
      
    Met mijn handen kan ik smeken, dat den hemel mij behoedt
  
  dat ik nooit geen wapen drage, aan mijn handen nooit geen bloed
laat mijn handen liever zegenen en u genezen van 't verdriet
daarom spelen we nog eigenhandig een refreintje bij dit lied
    
      
    
      
    * flieflotter: vlinder
    
      
    
      
    
      
    Blanche en zijn peird
  
  
    
      
    Tussen Kortrijk en Lauwe
  
  Blanch' en zijn peird
Mens'n gaat gaan kijken
Want 't is 't kijken weird
Een peird en een karre
Al wel honderd jaar lang
Doet dagelijks die zelfde eigenste gang
    
      
    Blanche Blanche Blanche en zijn peird
  
  Djuk djuk judjuk,mijn peird
    
      
    Je zegt, je bent zot, wat is 't er aan te zien
  
  D’r zijn nu toch veel beter dingen om te rien
Een karre och here, 't is 't klappen niet weird
En wat voor speciaals is 't er nu aan een peird
    
      
    Blanche, Blanche, …
  
  
    …..
    
      
    
      
    'k Voel heel goed dat je me niet 'n verstaat
  
  't Is niet de vitesse waar dat 't hem om gaat
Ook niet 't comfort van een sjieke slee
Maar rijd eerst ne keer met die karre mee
    
      
    Blanche, Blanche, …
  
  
    …..
    
      
    
      
    En je klapt dan met Blanche en je kijkt op dat peird
  
  En al 't geen dat je ziet, een groot gat en een steirt
En ie vertelt van zijn grote voyage
    Met peird en karre en heel zijn menage
    
      
    
      
    Blanche, Blanche, …
  
  
    …..
    
      
    
      
    En 't peird stapt voort ook vol diepe gedachten
  
Wat dat je van zo'n beeste nog niet zou verwachten
Die smerige auto's dat stinkt ongezond
En je krult jullie neuze voor een peirdestront
    
      
    Blanche, Blanche, …
    
      
    ….
    
      
    
      
    Daarbij, wij peirden zijn zo geboren
  
  En je weet heel goed, d’r gaat niks van verloren
De mussen op strate gaan d’r niet van dood
De ene zijn stank is de andere zijn brood
    
      
    Blanche, Blanche, …
  
  
    …..
    
      
    
      
    Ja, zo is 't leven en zo is 't goed
  
  En je gaat 't niet verbeteren, hoe hard dat je ook wroet
Vlieg naar de mane en schiet 't al kapot
'k Zeg ik maar dat, wie is 't er hier de zot?
    
      
    Blanche, Blanche, …
    
      
    
      
    Daar dokkert die karre door d' hobbelige strate
  
  Van 's ochtends tielijk* tot 's avonds late
Dat is voor die twee toch zo simpel 't geluk
    Ze verstaan mekaar met een simpele judjuk
    
      
    
      
    Blanche, Blanche, …
  
  
    …..
    
      
    
      
    Mens, als je passeert tussen Kortrijk en Lauwe
  
  't Komt op geen dag en 't steekt niet zo nauwe
Maar je moet gaan kijken, want 't is 't kijken weird
Van 't schoonste op de wereld, 't is Blanche en zijn peird
Van 't schoonste op de wereld, 't is Blanche en zijn peird
    
      
    Blanche, Blanche , …
  
  
    …..
    
      
    
      
    * tielijk: vroeg
    
      
    
      
    
      
    Vladslo
  
    
      
    In ‘t Praetbos buiten Vladslo,
  
  van God en mens verlaten,
ligt de jonge Peter Kollwitz,
in een massagraf van soldaten
en ik ken geen vrediger wereld,
geen roerlozer bomen,
geen schoner kathedrale,
om te bidden en om te dromen.
    
      
    Je mag er ook nootjes rapen,
  
  of stilletjes mediteren,
als z’op uw rechter kake slaan
moe’j de linkere ook presenteren
daar komen soms kinders spelen
en geliefden heel teder vrijen,
want ‘t mos is daar zo zacht,
om te slapen en om te schreien.
    
      
    Schaam je maar niet om je tranen,
  
  je mag daar ook nere knielen
en prevel de dode namen
van de dertigduizend zielen,
ze kwamen uit Duitsland de moeders
en de vaders in grote getallen,
om zwijgend ‘t hoofd te schudden,
‘ach mein Kind ist hier gefallen.’
    
      
    Voor al dat nutteloos sterven,
  
  al dat afgeknakt jong leven,
waar is die God van den hemel,
die ons hier vrede kan geven,
waar zijn nu de dwaze officieren,
al die leuzen zo lelijk gelogen,
niets dan versteende vaders
en moeders diepe gebogen.
    
      
    In ‘t Praetbos buiten Vladslo,
  
  op dat massagraf van soldaten,
staan nu Käthe Kollwitz’s beelden,
van God en mens verlaten
en ik ken geen heviger wereld,
geen menselijker bede,
dan die twee donkere stenen,
die zo diepe schreien om vrede.
    
      
    
      
    Requiem
  
  
    
      
    Als 'k mijnen tocht deur 't tranendal stake
  
  En word geroepen bie de grote baas
Als ik zogezeid mijn pijpe krake
En mijne laatste asem uitblaas
Komt mijnen uitvaart dan niet bederven
Als ik mijn karre de gracht in duw
Of proper gezeid als ik zal sterven
Als 'k dus voorgoed mijn sjiek uitspuw
    
      
    Bespaar me dan d'onoprechte gebeden
  
  De groene kransen van plastiek
De sukkel is al ne keer overleden
Anders werd ie hier nog doodziek
't Is t’ hopen van hokus spokus vobiscum
Dat ie mag vinden wat ie zocht
Requiescat in saecula saeculorum
Muziek en zang op zijn laatste tocht
    
      
    Je moet niet te kwistig de kwispel zwaaien
  
  De klokken en 't walmend wierookvat
Ze gaan me wel in 't vagevuur draaien
Zegent ons liever uit 't goed oud vat
We gaan onze dorst nog ene keer lessen
vrienden goddank t is ons dikwijls gelukt
En u vriendinnen edele prinsessen
'k Heb u zo vurig aan 't herte gedrukt
    
      
    Zingt nu de sloeber heeft 't goed bekeken
  
  met stille trom der onder gemuisd
ie is aan zijn liederlijk leven overleden
Zijn snaar is gesprongen, zijn schup afgekuist
Geen rammelende rinkelende decoraties
Geen soldatesk klaroengeschal
Geen plechtige postume felicitaties
Zingt liever t’hope een liedje 't is al
    
      
    Geen tombe of bronzen gebeeldhouwd gevaarte
  
  Geen donkere kelder van steen en lood
Leg me liever in ’t licht, in de klaarte
Simpel in d’eerde warm en bloot
Begraaf me maar ergens in 't veld verloren
Waar dat de beke heur weg nog vindt
    
      
    
      
    Klein Ventje Van Elverdinge
  
  
    
      
    In Elverdinge daar is 't dat ie stond
    
      
    George, 'n klein ventje sigaar in zijn mond
    
      
    een zwarte mutse en lappen op zijn knieën
    
      
    en al die passeerd' heeft hem daar gezien.
  
    
      
    Klein ventje,
    
      
    klein ventje,
    
      
    de wereld mag vergaan,
    
      
    blijf gie maar staan
  
    
      
    In warme dagen zat ie plat op de grond
    
      
    tegen de muur waar dat ie anders tegen stond
    
      
    d’r valt op de straat altijd wel wat te zien
    
      
    een scheur in mijn vest en een lap op mijn knieën
  
    
      
    Klein ventje
    
      
    …..
    
      
    
      
    En ik heb zo dikwijls gepeinsd in 't passant
    
      
    nu zet ik mijn auto, heel mijn boel aan de kant
    
      
    en 'k ga met dat ventje een babbeltje slaan
    
      
    ja 'k ga met Georges tegen de muur gaan staan
  
    
      
    Klein ventje
    
      
    …..
    
      
    
      
    Allez kom, zij' j' zot, rijd zere maar voort
    
      
    de mensen gaan wel zeggen zijn verstand is verstoord,
    
      
    daarbij 'k heb geen tijd 'k ben veel t' overlaân
    
      
    'k heb een stal vol koeien die te wachten staan
  
    
      
    Klein ventje
    
      
    …..
    
      
    
      
    Mijn huis moet gebouwd en mijn land moet bezaaid
    
      
    mijn boomgaard geplant en mijn gras moet gemaaid
    
      
    de stove moet nog branden en de paster bezocht
    
      
    want 'k wil zere nog trouwen, d'r moeten kinders gekocht.
  
    
      
    Klein ventje
    
      
    …..
    
      
    
      
    en ze moeten dan naar schole, goed gediplomeerd
    
      
    een villa, een auto, proper geïnstalleerd
    
      
    M’r moet hard gewrocht om door 't leven te slaan
    
      
    of je kunt van armoe langs de strate gaan staan
  
    .
    
      
    Klein ventje
    
      
    …..
    
      
    
      
    In Elverdinge, daar is 't dat ie stond
    
      
    Georges, 'n klein ventje, sigaar in zijn mond
    
      
    een zwarte mutse en lappen op zijn knieën
    
      
    en al die passeerd' heeft hem daar gezien
  
    
      
    Klein ventje
    
      
    …..
    
      
    
      
    Mijn land
    
      
    
      
    Mijn land dat zijn d'oneindige luchten
  
met hemels van trillend zuiver licht
met regen en wind en jagende wolken
mijn blote land met zijn eindeloos zicht.
Mijn land zijn de stormen laat in oktober
met meeuwen verschrikt van de zee weggevlucht
een donker dak is de hemel in november
met trage reigers in de klamme lucht.
    
      
    Mijn land is een oude droevige historie
  
't gevecht voor de boterham was hier niet genoeg
of zijt ge de Groote Oorlog vergeten
die duizenden jongens hier de dood injoeg.
Mijn land is 't lied van d'onnozele kinders
van scherpe kogels genees je niet
in Frankrijk in Duitsland en Groot Brittannië
staan hoge bergen van verdriet.
    
      
    Mijn land is de glimmende bruine vet eerde
  
die in de maand mei van groen is bedekt
voor gulzige beesten liggen hier de meersen
langs grachten en beken ver uitgestrekt.
Mijn land tussen de zee en de bergen
mijn weelderig zomers polderland
mijn straten en dorpen en mijn boerenmensen
mijn Westhoek mijn oeroud Vlaanderland.
    
      
    Mijn land dat zijn mijn ontelbare dromen
  
mijn krabbels mijn dichtjes en mijn fantasie
mijn platen en boeken en mijn verre vrienden
in een land zonder liedjes daar woon ik niet.
Mijn land mijn lief mijn vader en mijn moeder
mijn land mijn kinders voor d'eeuwigheid
mijn land mijn lucht, mijn water en wolken
mijn land mijn eerde gebenedijd.
    
      
    
      
    Laat mij maar lopen langs de strate
  
    
      
    Moest ‘k heel mijn jong leven studeren,
  
'k en werd computerspecialist
'k kon het zodanig programmeren,
totda'k van toeten noch blazen niet meer wist.
Bijvoorbeeld hoeveel mocht ik eten,
staat mijn buik nog niet te bol?
Mijn computer kon dat weten,
de stand van mijn cholesterol
    
      
    Laat mij maar lopen langs de strate,
  
Ik en mijn lief, da'k zo geren zie,
en dansen doen we tot 's avonds late
en dichte vrijen, ik en zie.
    
      
    Ik had een huis, 't was een kasteeltje
  
met vast tapijt en chique behang,
mijn moeder zei: 't Is een juweeltje,
ik peinsde 'k 't is mijn gevang.
Wil je u elektrisch installeren,
zoek je een diepvries of een frigo,
door 't feit da'k ik mij niet moet scheren,
krijg je mijn scheermachien cadeau
    
      
    Laat mij maar lopen langs de straten
  
    …..
    
      
    
      
    Mijn caravan ga ik verkopen
  
en mijn velo is hersteld.
Ik leer weer te voet lopen
de Côte d' Azur is afbesteld.
Voor mijn verjaardag, 'k mag niet stoefen,
krijg ik - en 't is heel binnenkort -
‘n schoon paar nieuwe beste kloefen,
'k ga niet meer mee op wintersport.
    
      
    Laat mij maar lopen langs de straten
  
    …..
    
      
    
      
    Nu kweek ik zwijnen en 'k kweek ‘k schapen
  
en 'k steek konijnen in ’t hondenkot,
'k zaai mijn pelouse vol met rapen
voor de naaste winter in de hutsepot.
    
      
    Laat mij maar lopen langs de straten
  
    …..
    
      
    
      
    
      
    Tante Madleine 
    
      
    
      
    't Is jammer dat ze dood is, mijn tante Madleine
    
      
    Ze woonde in Brussel op 't derde verdiep
    
      
    Ze was late getrouwd en z' had een klein hondje
    
      
    Maar verder geen kinders tot heur groot verdriet
    
      
    
      
    Gevlucht als ze jong was uit 't dorp aan de Leie
    
      
    D’r zijn van heur charmes verhalen bekend
    
      
    Maar pasters en paters dicteerden de zeden
    
      
    Bekrompen en te nauw voor haar temperament
    
      
    
      
    Ze wist heure weg in Rome en Venetië
    
      
    Surtout naar Parijs is ze gevoyageerd
    
      
    Te veele gesnoept om lang te leven
    
      
    Oh mijn suikertant' altijd zoet geparfumeerd
    
      
    
      
    Oh pak me mee naar die schone stede
    
      
    Die fonkelt van 't licht tot diep in de nacht
    
      
    Ver weg van hier van boeren en peerden
    
      
    in stank en in zweet zijn w hier groot gebracht
    
      
    
      
    Ik ken je nog goed, mijn tante Madleine
    
      
    En 'k weet je nog wonen op je derde verdiep
    
      
    En is er geen kind dat om jou zit te treuren
    
      
    Toch ik en mijn liedje met een vreemd stil verdriet
  
    
      
    
      
    Onderweg
    
      
    
      
    Onderweg ben ik zigeuner, onderweg ben ik een kind
  
Van de rusteloze wegen op vier wielen, welgezind
Op vier wielen wil ik vluchten, weg uit het nauwe vaderland
Naar het bergland en de rotsen, met een bos aan de waterkant
    
      
     Onderweg daar zit je veilig, onder uw blikken autodak
  
Je mag jodelen en zingen in uw rammelende rammelbak
Onderweg leer je vergeten, gisteren ligt, ver achter U
En voor morgen nog geen zorgen, onderweg is 't altijd nu
    
      
     Je passeert langs kathedralen, en je duizelt keer op keer
  
Van die stoutmoedige dromen, van die bouwers van weleer
En zo leer je blind vertrouwen, vorderen ondanks brute pech
Wuif veel liever dan te vloeken, naar de kinders langs de weg
    
      
     En je loopt door de paleizen met uw hoofd vol romantiek
  
Maar uit krotten en ruïnes, klinkt er klaaglijke muziek
Deelt uw brood met lotgenoten, zoveel zwervers grauw van vel
Langs de gloeiend hete wegen, steden vol kommer en kwel
    
      
     Onderweg, op markten en pleinen, vind je volk, mild en gastvrij
  
Dat schenkt U met handen en voeten zoete vruchten, allerlei
En zo vind je ook uw geliefde, met nog jaren voor de boeg
Van uw teder zacht beminde, daarvan krijg je nooit genoeg
    
      
     Onderweg ben je nomade, soepel plooiend, speels van geest
  
Geeft U over aan de genade, je wordt vrij en onbevreesd
Want je botst met tegenstrevers, elken ding zegt zijne zeg
Leer geduldig incasseren, van tegenliggers onderweg
    
      
     Los van vastgeroeste ideeën, onderweg pluk je de dag
  
Pelgrim ben je heel je leven, vorderen doe je liefst zigzag
Haast u, haast u, uiterst langzaam, want het einddoel is bekend
Daar valt weinig van te zeggen, niet bepaald een happy end
    
      
     Ooit als kind ben ik vertrokken, zonder route, kaart of plan
  
Onderweg al heel m'n leven, wat is daar de zin toch van
Onderweg stel je geen vragen, voor hoelang nog en waarom
Onderweg ben je zigeuner, je reist voort en je ziet niet om
    
      
     En je ziet niet om
  
En je ziet niet om
Ziet niet om
    …..
    
      
    
      
    
      
    Piere de beeste
  
    
      
    Mensen hoort en komt altegare
  
zet jullie neer en ziet dat je' t verstaat
want 'k ga je gaan vertellen van Piere, de beeste
een reus van een vent, een rare karwaat
    
      
    Je kon het al zien van kleins in de wiege
  
dat kind was uitzonderlijk kloek gemakt
hij schopte en stampte zo met z'n beentjes
hij is zelfs een keer door zijn wiege gezakt
    
      
    Hij groeide, hij groeide, hij bleef ie maar groeien
  
groeien zonder ende, 't was leutig om zien
zijn maatjes op school kwamen maar met moeite
ze kwamen maar met moeite tot juiste aan zijn kniên
    
      
    En je kan nu wel peinzen dat ventje had honger
  
een groot boerenbrood was 't begin nog niet weerd
zijn vader moest wroeten slag om slinger
want Piere kon eten, eten lijk een peerd
    
      
    En Piere wrocht heel zijn leven bij de boeren
  
en trok ie de karre en slachtte het zwin
hij sliep in de koeistal bij de beesten
want in een bedde en kon ie niet in
    
      
    En Piere bleef jonkman maar ja zo'n postuur
  
niet voor zijn leute want 't deed hem wel zeer
als 't jong volk ging dansen en vrijen langs de strate
en heeft nog gebleit, ja meer dan een keer
    
      
    Maar hij velde de bomen en droeg z'op zij schoere
  
honderden kilo's ie smeet z'in de lucht
hij was ie de sterkste van uren in 't ronde
de grootste bandiet ging voor hem op de vlucht
    
      
    En de mensen zeiden, ja, ze zeggen zo vele
  
waar of geen waar, maar ze zeggen 't gelijk
ze zeiden : Dag Piere, en peinsden, "de beeste"
zo trekken z'een mens zijn naam door 't slijk
    
      
    't Is waar maar hij leefde ie juist lijk een beeste
  
veel schone praat kwam d’r niet uit zijn mond
hij ging van zijn leven nooit naar de messe
en z'hebben hem begraven lijk een hond in de grond
    
      
    Maar als ‘k nu nog peins op Piere, de beeste
  
dan schiet er in mijn kop nog altijd die wens
d’r moesten d’r meer zijn lijk Pirre de beeste
want dat was een kerel, dat was nog een mens.
    
      
    
      
    Duizend soldaten
    
      
    
      
    als ge van ze leven in de Westhoek passeert
    
      
    door regen en Noorderwinden
    
      
    keert omme den tijd als g' alhier passeert
    
      
    den oorlog ga j' hier were vinden
    
      
    
      
    ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
    
      
    en 't graf van duizend soldaten
    
      
    altijd iemands vader altijd iemands kind
    
      
    nu doodstille en godverlaten
    
      
    
      
    laat de bomm'n nu maar zwijg'n 
    
      
    en dat 't gras niets vertelt
    
      
    en de wind moet 't ook maar nie zing'n
    
      
    dat julder'n dood tot niets hè geteld
    
      
    dat waren al te schrikk'lijke dingen
    
      
    
      
    zeg 't gaat al goed d’r is welvaart in 't land
    
      
    en de vrede ligt vast in de wetten
    
      
    we maken wel wapens maar met veel meer verstand
    
      
    maar juist om den oorlog te beletten
    
      
    
      
    en grote raketten atoom in den top
    
      
    we mogen toch experimenteren
    
      
    we mikken wel ne keer naar mekaar zijne kop
    
      
    maar juist om ons 't amuseren
    
      
    
      
    als ge van ze leven in de Westhoek passeert
    
      
    door regen en Noorderwinden
    
      
    keert omme den tijd als g' alhier passeert
    
      
    den oorlog ga j' hier were vinden
    
      
    
      
    ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
    
      
    en 't graf van duizend soldaten
    
      
    altijd iemands vader altijd iemands kind
    
      
    duizend en duizend soldaten
    
      
    duizend en duizend soldaten
    
      
    duizend en duizend soldaten
    
      
    
      
    
      
    Als ik zing
    
      
    
      
    Als ik zing met 't accent van mijn streke
    
      
    't Is de zee die zijn zout achterlaat
    
      
    Als 'k mijn woorden soms kraak en breke
    
      
    't Is de storm die de dijken slaat
    
      
    't Is de wind die hier holderdebolder
    
      
    Ongenadig de dorpen door raast
    
      
    En 's winters langs duinen en polder
    
      
    De sneeuw in ons oren blaast
    
      
    Hoort hem de straten doorjagen
    
      
    Hoort zijn geklop en gebuis
    
      
    Wat moe j' gij zo eindloos klagen
    
      
    Gij wind die zo waait rond mijn huis 
    
      
    
      
    Ik herken de vertrouwde gezangen
    
      
    Van vissers op 't ver Iseland
    
      
    En 't vloeken en 't zeer en 't verlangen
    
      
    Naar vrouwe, naar kinders en land
    
      
    't Was lastig om hier t' overleven
    
      
    Arm volkske, ruw en ongeschoold
    
      
    Waar zijn de trimards* nu gebleven
    
      
    Te voet naar Frankrijk getjoold**
    
      
    Of voorgoed dan maar afscheid genomen
    
      
    Dag vader, dag moeder, dag lief
    
      
    'k Zal ooit nog wel werekomen
    
      
    Uit Canada als 't God belieft 
    
      
    
      
    Ik zing voor u, frontsoldaten,
    
      
    Uit de oorlog van veertien-achttien
    
      
    Van land en koning verlaten
    
      
    Zelfs uw grafsteen werd niet ontzien
    
      
    Kan een lied ooit naar aarde smaken
    
      
    Kan een taal wel geuren naar gras
    
      
    Zit er bloed in de kleur van een sprake
    
      
    Ons Vlaams, ons vlammend geel vlas
    
      
    Ook voor u, mijn gestorven nonkels
    
      
    Arthur en Hector, merci
    
      
    Twee taaie nooit klagende kompels
    
      
    In de putten van de Walenpays 
    
      
    
      
    Volk van Oranje in 't Noorden
    
      
    Vrienden, lach niet gelijk zot
    
      
    Om al onz'antieke woorden
    
      
    Bespaart ons uw goedkope spot
    
      
    Als Holland in weelde kon leven
    
      
    Werd Vlaanderen leeggeroofd
    
      
    Voor Alva was 't bibberen en beven
    
      
    En knikken met gebogen hoofd
    
      
    
      
    En zo is 't hier eeuwen gebleven
    
      
    Onder keizer, prins of prinses
    
      
    In 't Spaans of in 't Duits, om 't even
    
      
    De verdrukking was onz' meesteres 
    
      
    
      
    Wie stond aan de bakkersoven
    
      
    In de kelders van Brussels noblesse
    
      
    Wie diende de heren van boven
    
      
    Wie was stalknecht en wie de kokkes
    
      
    Pigeon d'Or, La Couronne, l'Espérance
    
      
    Was de naam alhier van 't café
    
      
    Vive le roi et le vin de France
    
      
    Het klonk schoner in 't Frans, Santé !
    
      
    De cantates waren lang al vergeten
    
      
    D'instrumenten niet meer bespeeld
    
      
    De stem vroegtijdig versleten
    
      
    En d' handen gekloofd en vereelt 
    
      
    
      
    Aan Vlaanderens verstrooide kinderen
    
      
    Voor de honger die u zwerven deed
    
      
    Voor het heimwee dat ooit wel zal minderen
    
      
    Ook aan u is mijn liedje besteed
    
      
    En voor d'eeuwenlange ellende
    
      
    Van mijn volk uit 't platte land
    
      
    Een klaagzang haast zonder ende
    
      
    Uit dit stuk van 't oud Nederland
    
      
    Maar w'hernemen nu d' oude gezangen
    
      
    Dichten en zingen ongeremd
    
      
    Hoort nu ons eindloos verlangen
    
      
    D'instrumenten zijn were gestemd.
    
      
    
      
    
      
     * trimards = vagebonden
    
      
    ** tjolen = trekken
    
      
    
      
    
      
    Voor Marie-Louise
    
      
    
      
    als 't gebeurt da' j' niet kunt slapen
    
      
    omdat de regen slaat op 't glas
    
      
    of van de wind die het dak doet kraken
    
      
    of omdat je stappen hoort in 't gras
    
      
    
      
    kom dan bij mij om je te warmen
    
      
    'k maak een kamer voor u gereed
    
      
    'k zal u wiegen in mijn armen
    
      
    'k zal u duiken in mijn kleed.
    
      
    
      
    d'r komen soms zo'n donkre dagen
    
      
    dat de lucht niet openklaart
    
      
    het leven is soms zwaar te dragen
    
      
    da' j' liever niet geboren waart
    
      
    
      
    kom dan bij mij om je te warmen
    
      
    'k maak een kamer voor u gereed
    
      
    'k zal u wiegen in mijn armen
    
      
    'k zal u duiken in mijn kleed.
    
      
    
      
    zeg toch nooit 'k wil niet meer leven
    
      
    d'r is met jouw dood niemand gebaat
    
      
    dank zij jou heb 'k dit geschreven
    
      
    gij die mijn lied zo wel verstaat
    
      
    
      
    kom dan bij mij om je te warmen
    
      
    'k maak een kamer voor u gereed
    
      
    'k zal u wiegen in mijn armen
    
      
    'k zal u duiken in mijn kleed
    
      
    
      
    als mijn gezang gedaan zal g'raken
    
      
    en 'k niet meer weet wat nog verteld
    
      
    als 't gebeurt da'k niet kan slapen
    
      
    van duizend angsten ben gekweld
    
      
    
      
    kom ik bij jou om me te warmen
    
      
    maak dan een kamer voor mij gereed
    
      
    je moet mij dan wiegen in jouw armen
    
      
    en mij duiken in jouw kleed.
    
      
    
      
    
      
    Mijn Vlaanderland
    
      
    
      
    mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn nondedjuus patattenland
    
      
    mijn edel dierbaar Belgenland, mijn afgescheurd stuk Nederland,
    
      
    mijn klei- mijn zand- en waterland, mijn baksteenland, mijn mortelland,
    
      
    mijn vlammend autostradeland, mijn asfaltland, mijn fileland,
    
      
    mijn platgewalste duinenland, mijn afgezaagde bomenland
    
      
    mijn doodgesproeide akkerland, mijn varkenspest- en konijnenland
    
      
    mijn boter- en mijn vleesbergland, mijn afval- en mijn strontbergland,
    
      
    mijn stinkend zwart rivierenland, mijn onvervalst hormonenland,
    
      
    mijn Vlaanderland
    
      
    
      
    mijn Vaderland, mijn Vlaanderland, mijn scrupuleuze kwezelland,
    
      
    mijn beevaart- en processieland, mijn Lourdes- en Oostakkerland,
    
      
    mijn pasters- en mijn kostersland, mijn wierook- en wijwaterland
    
      
    mijn middeleeuws katholiekenland, mijn Koekelbergse koningsland
    
      
    mijn leeggelopen kloosterland, mijn instortende kerkenland
    
      
    mijn trouwlustige priesterland, mijn duvel- en mijn trappistenland
    
      
    mijn heidens land, mijn heilig land, mijn vloekers- en mijn stoefersland,
    
      
    mijn zeverland, mijn dronkaardsland, mijn kust-ne-keer-mijn-klotenland,
    
      
    mijn Vlaanderland
    
      
    
      
    mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn biefstuk- en mijn frietenland,
    
      
    mijn rijstpapland, mijn pensenland, mijn vetgemeste stierenland
    
      
    mijn velokoers- en kermisland, mijn kaartersland, mijn toebakland
    
      
    mijn luizaarsland, mijn luiaardsland, mijn Tijl, mijn Lamme Goedzakland,
    
      
    mijn waanzinnige oorlogsland, mijn eindloos droevig kerkhofland,
    
      
    mijn ideaal passageland, mijn doorstroomland, mijn bastaardland
    
      
    mijn onverteerd repressieland, mijn nog altijd smeulend naziland,
    
      
    mijn Demer- Dender- en Dijleland, mijn Leieland, mijn Scheldeland,
    
      
    mijn Vlaanderland
    
      
    
      
    mijn vaderland, mijn Vlaanderland, mijn Maasland en mijn Moerenland,
    
      
    mijn Ruusbroek- en mijn Rubensland, mijn gezellig Gezelleland,
    
      
    mijn Mercedes- mijn shoppingland, mijn carpetland, mijn lederland,
    
      
    mijn dancingland, mijn discoland, mijn hard-rockland, mijn pizzaland,
    
      
    mijn moederland, mijn kinderland, mijn bekept* en mijn bekakte land,
    
      
    mijn dwaze land, mijn lepe land, mijn wulpse land, mijn vrome land,
    
      
    mijn zotte land, mijn zalig land, mijn niet-beter-of-niet-slechter land,
    
      
    mijn gruwelijk en verrukkelijk land, mijn ondanks alles liefste land,
    
      
    mijn Vlaanderland
    
      
    
      
    
      
    * bekept = verwend
    
      
    
      
    
      
    Bange blanke man
    
      
    
      
    ‘k Zag Turken aan de Schelde, Marokkanen in de stad van Gent.
  
En ‘k hoorde op de markt van Brussel Algerijnen met een vreemd accent.
In Keulen zag ik Chinezen, magere mannen uit Pakistan,
    In Londen Sikhs uit India met een dikke tulband an.
    
      
    
      
    ‘k Zag naakte Amazone Indianen, ‘k zag Crees uit Noord Canada.
  
En uit Lubumbashi kwam Deda, een prinses uit zwart Afrika.
‘k Zag Bantoes in ons cafeetje, ‘k zag Zoeloes op de tram,
    ‘k Zag Tutsi’s dansen en springen en roffelen op de tamtam.
    
      
    
      
    ‘k Zag Egyptische matrozen in de haven van Rotterdam.
  
‘k Zag Portugese Joden in de winkels van Amsterdam.
‘k Zag Inca’s in Oostende, Chilenen op het Brugse zand.
    Daar speelde ’n zigeunerorkestje van een volk zonder vaderland.
    
      
    
      
    Al de kinders van moeder aarde op charango en met gamelan
  
Ze roepen en zingen aan onze deuren: doe open bange blanke man
    Doe open bange blanke man.
    
      
    
      
    
      
    De vluchteling
  
    
      
    Als ik ooit mijn dorp moet verlaten
  
't ware schrikkelijk godgeklaagd
als de storm mijn muren zou kraken
ik van huis en erf werd verjaagd
of gewoon door mensen verdreven
uit de burcht die 'k zelf heb gebouwd
gedoemd om de rest van mijn leven
gelijk een dief te zijn uitgejouwd
    
      
    Stel dat alles mij hier wordt ontnomen
  
mijn tafel, mijn stoof, mijn bed
da'k hier nooit niet meer binnen mag komen
en uit al mijn recht werd ontzet
van mijn vrouw en kinders verbannen
al mijn boeken verbrand op de grond
als de duivels hier samen zouden spannen
zelfs beroofd van 't woord uit mijn mond
    
      
    Wat bleef er dan nog van mij over
  
van die tjoolder zonder dak
van die schooier schamel en pover
een verzonken en verzopen wrak
wat was ik zonder mijn instrumenten
ik was een vogel zonder lied
zonder al mijn vertellementen
ach ik stierf van verdriet
    
      
    Als ik ooit mijn dorp moet verlaten
  
van mijn huis en erf weggejaagd
als een storm mijn muren zou kraken
't ware schrikkelijk godgeklaagd