ANKER, Jan-Willem
    
      
    
      
    Najaar
  
    
      
    Over het autokerkhof waait een overall,
    
      
    blauw palmblad boven een modderplas.
    
      
    In de stilte behagen we ons met weinig
  
    
      
    onkruid in de kaalslag van een volkstuin,
    
      
    een reep ochtendlicht op een klapstoeltje,
    
      
    spreeuwen dichtbij vochtig schrikdraad.
  
    
      
    We leven in een uitgewoond terrarium,
    
      
    waar vederdistels naar de randen groeien.
    
      
    Soms denken we aan sterren in het zuiden.
  
    
      
    
      
    Gelukkig alle plekken waar je wordt gezien
  
    
      
    Gelukkig alle plekken waar je wordt gezien
    
      
    de mensen leven op, hun ogen flakkeren
    
      
    hun lichamen zingen in de lichtende stad
    
      
    ze zinderen door jou, aan liefde verslingerd.
    
      
    
      
    Zoals iedereen aandacht wil krijgen van jou
    
      
    want in parken sloven jongens zich uit voor jou
    
      
    op boulevards hebben voorbijgangers je lief
    
      
    en op schoolpleinen gaan schoolmeisjes opzij voor jou.
    
      
    
      
    Ik droom van je als ik je zie en hoef je slechts
    
      
    aan te spreken om niet meer te hoeven dromen
    
      
    maar al oefen ik nog zo op woorden voor jou
    
      
    je slaat me lam tot in mijn bleek geschreven hart.