 
    
    
      
    
      
    
      
    
      
    Wij zijn alleen met het nadenkend gefrons
  
    van de zee. Oneindigheid is iets tussen ons.
    
      
    
      
    
      
    Hotel Eden
  
    
      
    En 's nachts gingen we naakt zwemmen, we zwommen
  
onze namen op het water, ik zwom An in twee
grote letters, jij zwom uitgebreid aan de naam
Herman, en met de gouden maan eroverheen
leek het wel of we onze namen definitief
genoteerd hadden op een van de gewijde bladzijden
van het Boek.
    
      
    Nadien kuste ik de waterdruppels
  
van je gezicht, voorzichtig éé n voor één
zoals een pointillist toetsjes aanbrengt
op zijn doek 'naakte vrouw bij maanlicht',
en in geen enkele vergelijking pasten je
borsten zo mooi als in mijn handen.
    
      
    En in bed, ik kwam al van ver aan-
  
gerend declamerend 'Hier Ruk Ik Aan
Met Een Erectie Als Een Pompiersladder
Om Jouw Brand Te Blussen' en we lachten
en wat maakten we een leven
    
      
    dat we negen maanden later
    
      
    Tomas zouden noemen.
    
      
    
      
    
      
    //////////////////////////////////////////////
    
      
    
      
    
      
    Hij schrikt van wat hij tussen twee handen
  
houdt: een hel, een hoofd. Hij duwt het omhoog.
Na wat hij met de ogen dicht zag, valt zien mee:
bijna niets. Twee handen. Een café.
Hij wankelt overeind. Hij tilt flanellen benen veel te hoog.
De zon wacht aan het eind van alle stegen
als het inzicht van een degen:
hij staat zoals een bloeddoorlopen stier, een ton
Lillende stilstand zonder gewicht
traag toe te laten dat alles om hem heen bewegen
gaat, en wil graag sterven in dit licht: -
No se puede vivir sin amar.
Maar kan niet doodgaan zonder haar.
Als zij niet toeziet is het niet eens waar.
    
      
    
      
    De lenige liefde 9
  
    
      
    Je truitjes en je witte en rode
  
sjaals en je kousen en je slipjes
(met liefde gemaakt, zei de reclame)
en je brassi è res (er steekt poëzie in
die dingen, vooral als jij ze draagt)-
ze slingeren rond in dit gedicht
als op je kamer.
    
      
    Kom er maar in, lezer, maak het je
  
gemakkelijk, struikel niet over de
zinsbouw en over de uitgeschopte schoenen, gaat u zitten.
    
      
    (Intussen zoenen wij even in deze
  
zin tussen haakjes, zo ziet de lezer
ons niet.) Hoe vindt u het,
dit is een raam om naar de werkelijkheid
te kijken, alles wat u daar ziet
bestaat. Is het niet allemaal
als in een gedicht?
    
      
    
      
    Middenin
  
    
      
    Middenin de vlakte van juli
  
kwam ik je tegen. Ik woon hier, zei je.
Ik keek naar de bloemen. Ja, dat zie ik,
zei ik, en waar leerde je de kunst
om niet lang te duren? Ook hier, zei je.
    
      
    Je was lenig; en je woorden waren zo
  
doorschijnend, ik kon je er helemaal
door zien.
En daar lag ik al in het gras
en wat hield ik in mijn hand?
Een oortje, waarin ik het lange woord
‘lieveling’ uitgoot, zonder morsen
    
      
    
      
    Ik zie je nog altijd liggen
    
      
    
      
    Ik zie je nog altijd liggen, je vingers
  
smal en paars als asperges,
deze hele bleke stille vorm van jezelf-zijn
die je altijd al wel had,
een streepje gestold bloed uit je mond:
niks-zeggen was ook vroeger jouw manier
van gekwetst-zijn, ik denk: sluit nu maar
    je ogen, kom, ik zal je helpen –
    
      
    
      
    dit is al wat ik nog kan doen:
  
dit niet-meer-weten-wat-zeggen
    en het zeggen.
    
      
    
      
    
      
    Verjaardagsvers
    
      
    
      
    Je zei nooit wat. Ik moest het altijd vragen.
  
of je van me hield. en je zoende.
of het veilig was die eerste keer.
en je zoende weer.
en even later of ik het goed deed zo
    en je zoende, o.
    
      
    
      
    Je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen.
  
je ogen die helemaal alleen
in je gezicht achterbleven als ik je verliet;
je ogen na geween:
je was er niet,
je keek me aan als verten
    en ik moest erheen.
    
      
    
      
    En als ik weer tot daar was
  
de ogen waarmee je het woord “lieveling” zei,
keek of het niet veranderde
op weg naar mij.
en toen je naast de weg lag in de wei,
wat had je niet allemaal gebroken,
je benen, je ribben, je ogen, mij.
je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen,
zoals je daar lag, te zieltogen,
    te zielogen.
    
      
    
      
    En je ogen die Thomas nu in heeft staan,
  
waarmee hij zegt: papa niet weggaan -
    je zei nooit wat, hij zegt het, en jij kijkt mij aan.
    
      
    
      
    
      
    De lenige liefde (6)
    
      
    
      
    Zoals je binnenkwam en dag zei,
  
    en uit je kleren en je woorden stapte
    
      
    
      
    (het voorlaatste wat je voor me uit-
  
deed was het woord “lieveling”
en het laatste een glimlach; toen
opende je de haakjes en ik kwam erin
    en je sloot ze)
    
      
    
      
    zo ging je ook weer weg, trok
  
enkel veel te dunne woorden
    van afscheid om je heen en rilde.
    
      
    
      
    
      
    Poëzie
    
      
    
      
    Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
    
      
    mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
    
      
    verdrietje, en het helpt niet;
    
      
    zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
    
      
    legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
    
      
    en het helpt niet:
    
      
    
      
    zo helpt poëzie.
    
      
    
      
    
      
    Zie
    
      
    
      
    Zie hoe mijn meest zachte
  
gedachte
als een pasgeboren wicht
te ademen ligt
in de glazen broeikas
van een gedicht.
    
      
    En ik moet buiten blijven staan
  
en kijken door de ruiten
want ik kan er niet meer aan
    
      
    
      
    Te voet over de Lethe (3)
  
    
      
    Hij ziet in de kleedkamerspiegel de jaarringen
  
rond zijn ogen, als kringen van stenen in een poel:
ze hebben gezien, gezien, gezien, maar blijven bezig
met niet meer glad te strijken gevoel.
    
      
    Ze zien Bedrogen Echtgenoot. Theater.
  
Hij is de man in de verkeerde
reus, de waarheid in het cliché, hij zeult maar.
De rol is eeuwig. Het wordt nooit meer later.
    
      
    Alles trekt scheef als in een farce.
  
Armen waaien van hem los in gestes, taal
gaat wapperen, barse wanhoop wankelt door de holle
    
      
    hallen van zijn stem, slingerende grootspraak slaat
  
een arm om hem heen: hij en hem, de laatste twee dapperen.
Zijn lul verschrompelt. Hij hoort zijn kloten knarsen.
    
      
    
      
    Verlanglijstje
    
      
    
      
    Geef mij Nescio en Tsjechov, oude boeken. 
  
Geef mij na mijn zoveelste kale reis
iemand die mij twee haren uittrekt
en glimlachend zegt: je wordt grijs.
Geef mij alles en zeg: het is niets.
    
      
    Geef mij niets en zeg: dat is alles. 
  
Geef mij mezelf, geef mij jou.
Ik heb gezocht naar wist ik maar wat.
Geef mij nu eindelijk
wat ik altijd al had.
    
      
    
      
    Februari
  
    
      
    Februari. De  hectaren van het geheugen
  
staan leeg.De toekomst is al jaren
voorbij. Maar nu ook het verleden. (Jij
nam het met je mee.) Winterlicht
    
      
    maakt de feiten hard. Zee schimpt in het rond.
  
Wind kraakt. Koude is te horen.
Taal blijft binnen, komt niet meer uit haar woorden.
In gesloten lettergrepen wordt ingevroren.
    
      
    Niets. En dat zien.
  
Heldere leegte, als tot ver na de komma
in de zalen van het getal 10.
    
      
    
      
    Winter
  
    
      
    winter. je ziet weer de bomen
  
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.
    
      
    En toch is ook de nacht niet
  
Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
Is het nooit volledig duister, nee,
Er is de klaarte van een soort geloof
Dat het nooit helemaal donker wordt.
Zo lang er sneeuw is, is er hoop.
    
      
    
      
    Winterochtend
  
    
      
    Ik hou van ochtendlijk vrijen,
  
vóór alles weer moet
nog even mógen. En nadien buik aan rug
nog wat tegen elkaar aanliggen in de klaarte
van net-klaargekomen-zijn.
    
      
    Buiten ligt alles helder vastgevroren,
  
en klare vriesochtend is altijd klaarder
dan een klare zomerochtend, ongeveer zoals
helderheid in een zwart-witfilm
helderder is dan in kleuren.
Alles is zichtbaar. De naakte feiten
hebben kou.
    
      
    Maar wij niet. Na de liefde buiten komen
  
is zoiets als van de sauna
in ijskoud water springen: je voelt het
nauwelijks. Je voelt het net genoeg
om je ijzersterk te weten.