JOORIS, Roland
    
      
    
      
    Kaal licht
  
    
      
    van kilte
  
puur
gelaagde
helderheid
    
      
    klank
  
die zuinig
en vol ruimte
in de weerklank
van zijn tegels
naar onthechting
slijt,
    
      
    schuur mij
  
uit
    
      
    ontruim
  
mijn spraak
    
      
    verwijder mij
  
    in u
    
      
    
      
    
      
    Schrijven
  
    
      
    Wegnemen,
  
schrijven is
wegnemen,
    
      
    waardoor
  
ik enkel nog
een baksteenrode
bloempot
op het raamkozijn
laat staan
en valavond
als met potlood
een hoek
van de kamer
    zie vullen.
    
      
    
      
    
      
    Landschap 
  
    
      
    Je ziet het
  
aan het gras
dat verkleurt,
aan wat ritselt en
reuzelt in de nevel,
aan de aarde die
er vager bij ligt.
    
      
    Je merkt het
  
aan de lucht
die verschaalt,
aan wat vlamt en
knettert op het veld,
aan de rook die
als verdoofd
boven het landschap
blijft hangen.
    
      
    Je wilt het nog
  
wat langer laten
duren, iets vasthouden,
het ijler geworden licht
dat nauwelijks de zon
doorlaat, de bijna lege
akkers, het zwijgen
waarin iets naar beneden
dwarrelt, waar een
takje zich gemakkelijk
laat breken
    
      
    alles aarzelt
  
    voor het Definitieve
    
      
    
      
    
      
    Bij de dood van vader Raveel
  
    
      
    In de tuin
  
langs de gelijnde betonpalen
en de omgespitte aarde
gaat Vader nu niet
meer
    
      
    En ook in het huis
  
met de kat en de duif
en de grote witte muren
zal hij niet meer voor
het venster staan kijken
als naar iets dat veraf is
en niemand begrijpt.
    
      
    Hij zal vanavond
  
hier niet zijn. Wij zullen
hem de hand niet meer
kunnen drukken. De
goede sterke hand van
een mens.
Hij is nu weg. Al lijkt
het mij of hij slechts
even buiten is.
    
      
    
      
    Zelfportret
  
    
      
    Wat ongeschonden
  
in hem huist
het is geen zuiverheid
    
      
    het is geen kind
  
dat met nog stompe letters
schrijft
    
      
    het is een blik
  
die rauw en ongenadig
kijkt
    
      
    het is wat tegenstrijdig
  
hem ontwricht
en dwingt
    
      
    het is weerbarstigheid
  
    
      
    
      
    Sneeuw
  
    
      
    Het wit.
  
Onhoorbaar is
het wit. Slechts
wat getrippel
van vogelpoten
heel omzichtig
in de bange
stilte van het
wit.
    
      
    Onhoorbaar ligt
  
het wit in de
leeggeblazen ochtend.
Ik schrijf er
geen voetstappen
    in.
    
      
    
      
    
      
    Minimal
  
    
      
    Vogel wipt.
  
Tak kraakt.
Lucht betrekt.
    
      
    Bijna niets
  
om naar te kijken
en juist dat
    bekijk ik.
    
      
    
      
    
      
    Matisse
  
    
      
    hoe
  
hij een lijn
kon doen vliegen
in de vorm
van een duif
tot een geklapwiek
van wit
in zijn schaar
    
      
    met de hand
  
verdeelde hij licht
in het vlak
van zijn kamer
    
      
    amper 80
  
fladderde hij
elke dag opnieuw
de lente
    in
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      
    
      