WINKLER, Kees
    
      
    
      
    
      
    Dionysus en de hippies
    
      
    
      
    De borsten half ontbloot, de klederen gescheurd
    
      
    een wijnrank in de hand, uitzinnig kreten slakend
    
      
    zo trekken zij door 't land naar Dionysus hakend
    
      
    zwaaiend de thyrsusstaf en drinkend om de beurt
    
      
    
      
    O dansende Bacchanten met verwilderd haar
    
      
    de god heeft zich verstopt en jullie zoeken maar
    
      
    doen net als Attis en verkies een sterveling,
    
      
    laat je niet kisten door de wil van de godin
    
      
    
      
    De feesten in het Vondelpark waren dit jaar geslaagd
    
      
    nubiele dochters zijn er massaal ontmaagd
    
      
    ik mag de orgie wel, het is aan mij besteed
    
      
    
      
    Zij dragen kettingen als de godin Cybele
    
      
    en mogen van mij best met marihuana spelen
    
      
    zoals de Griek dat met de wijnstok deed
    
      
    
      
    
      
    De schemering
    
      
    
      
    Als het paars der petunia's langzaam zwart wordt
  
en het witte sneeuwkleed lange tijd wit blijft
de poes binnenkomt, de wolken vergrijzen
    dan is het tijd om je dichter te voelen
    
      
    
      
    Niet zomaar dichter maar dichter bij iets
  
bij God bijvoorbeeld of bij het eigen ik
bij je vrouw, bij je vriend, bij je tuin
    bij het klein heelal van je omgeving
    
      
    
      
    Dichter bij het Wonder de Avondwind
  
dichter bij de lichtende avondster
vlakbij de late merel en de vroege vleermuis
    pal bij de maan en het sterrendak
    
      
    
      
    O de schemering is als een goede bekende
  
die aanschikt aan tafel en kaarslicht ontsteekt
slagschaduw aanbrengt, contouren vervaagt
    kortom een goede vriend van de stilte der avond.