VAN DEN BRANDE, Leopold M.
    
      
    
      
    Een kleine nekrofilie of onze behoefte aan troost
  
    
      
    voor wilfried adams
  
    
      
    alles is leegte, liefste, ook dit
  
leven. wij liggen in open graven,
zij aan zij, en met de tijd, bodemloos
van asse tot asse en doorlicht
van stof tot stof
    
      
    in zacht vergane kleuren bewaart
  
de zerk haar foto, want nooit voorheen
werd liefde wederkerig, want stervend
vernietigde de dichter het schrift,
de boeken waaruit de nacht dieper
dan uit de mens te voorschijn kwam
    
      
    en in de herfst, na het onweer,
  
als de hemel opent, vergaart men in het
woud de geraamten van de geliefden.
wetend hoe de kus de beet in de beenderen
werd, en het hart bevrijd, de vallende
steen in de oude waterput.
    
      
    alles is leegte liefste, ook dit
  
spiegelbeeld. want wie nooit rust vond
    verlaat ook de dood.
    
      
    
      
    
      
    Legende van mijn hand I
  
    
      
    Waar begint het leven, en waar eindigt
  
de dood? want ik ben niets, maar alles is
in mij. hoe langzaam ik ook aard naar
deze aarde, toch heb ik geen vrouw die
    
      
    mijn kinderen draagt. meer heb ik niet.
  
dan een tweeling te zijn in mijn eigen
lichaam. en waarom juist vandaag, vind ik
moeders oude documentendoos weer. en twee
    
      
    elektro-encefalogrammen, met de aardschokken
  
in het hoofd van een kleine jongen. vreemde
chemieën van woorden sindsdien, hebben mijn
bloed vermengd met de aarde, met mijn lichaam
    
      
    want ik ben jong gestorven, en ik heb oud geleefd.
  
    
      
    
      
    De kooi van Faraday VI
  
    
      
    vreemde chemieën van woorden sindsdien
  
hebben mijn bloed vermengd. met de aarde.
met mijn lichaam, dat gebonden aan de
ontbinding, denkend de gaten te vullen
beschrijft wat onder de woorden ligt te
vergaan. die hij draait en keert, die hij eet
en leest, om hun malse kern van pijn. want
het is zijn lichaam dat leeft en spreekt,
over het niet meer zijn. over de doden van
het jaar, die gehurkt in hun nissen, met
krijtwit gelaat en uitwerpselen besmeurd,
plots levensgroot rechtop zijn gaan staan.
    …..
    
      
    
      
    
      
    Handelingen van de moeders III.
  
    
      
    nu je nog leeft moeder zal ik schrijvend
  
over je dood, over je heen schrijven. want
je hebt me aangeraakt, mij nagemaakt
uit je stoffelijkheid. en al gelijk ik
    
      
    sprekend op jou, ik zie je anders nu met
  
mijn woorden dan met mijn ogen. dat schrijven
zelf moeder geworden is van je eigene leven,
vader van je eigene dood, tot de tijdloosheid
    
      
    in de bladspiegels van betekenissen, bekentenissen,
  
je evenbeeld vervaagt. ik het woord ben dat
jij niet meer zegt, de naam die jij niet meer
noemt, de mens die je niet meer kent
    
      
    en toch, en toch hou ik je over, moeder,
  
uit mijn diepste tekort, uit alles
waar ik nooit meer, naar jou toe kom.
    
      
    
      
    De zwaluwen gebonden
    
      
    
      
    gedroomd dat duizenden vogels gebonden
  
langs de straten lagen, vind ik ’s morgens
een zwaluw in een elastiekje gedraaid,
    
      
    glanzend en vederlicht ligt hij even
  
in mijn hand, terwijl de oogjes beven,
en wij elkaar bevrijden;
    
      
    hij van de angst voor de onderkant van
  
de hemel, ik van de pijn om de zachtheid
van haar druivenblauwe haren.