KÖR, Mustafa
    
      
    
      
    
      
    CAFE FLANDERS
    
      
    
      
    Een stoffige biljaar omzoomd
  
    door een dozijn kraaien van mannen
    
      
    
      
    Tattoos schreeuwen om het hardst
  
geuzennamen, zwevend als trillende
gedachten ballonnetjes door een waas
    van rook en bier
    
      
    
      
    Hoegaardens wit op spiegels
  
vol gefermenteerde vliegen feces
Vlaams grijs op wegdek
in mijn hoofd bezingt
    Raymond twee meisjes
    
      
    
      
    Opklaringen en buien tongen
  
dat het een levenslust is als ik
tegen een plataan ingeblikt
    sterf voor het gloort in mijn land
    
      
    
      
    
      
    Lentenacht
    
      
    
      
    Die lentenacht kwam je naar me toe
  
jij zeventien en vuurrood
    ik vijftien van kop tot kont
    
      
    
      
    Je nam me mee
  
steels alsof je me kidnapte
Marterachtig glipten we de nacht in
    Van het prehistorisch slapende dorp
    
      
    
      
    Het gubbelde kikkers in het ven
  
ik zag ons weerspiegeld op haar vel
mijn jonge hart huisde lachende kinderen
    wilde ik je daarom mijn oude school tonen?
    
      
    
      
    Verholen tussen naaldbomen lag de bouwval
  
waar ik peutertranen had gelaten en was getroost
    door een nonnenhand
    
      
    
      
    In dat gebouw was ik kind geweest
  
    met bokes choco in mijn boekentas
    
      
    
      
    Ik bezocht haar wel eens niet wetende waarom
  
een laatste les voor onderweg, de prille liefde
mijn kleinste herinnering op te rapen
    ballast te lossen achter de kapel
    
      
    
      
    Tussen uitwaaierende dennen wachtte de
  
Moeder Gods als vanouds genereus in stilte
    Wees gegroet gaf ze haar zegen
    
      
    
      
    In dat festoen vergoot ik mijn jeugd
  
sloot me bij je aan
maakte je mij man