VAN HEE, Miriam
    
      
    
      
    
      
    van de mariannenplatz
  
    
      
    van de mariannenplatz
  
naar de overkant:
    
      
    gesloopte panden of wat
  
daarvan nog rest
behangpapier, de plaats
waar de leidingen zaten
de holte waar de kolenkachel
stond
    
      
    de vragen die zij zich daarbij
  
stelt: hoe het voor de oorlog was
waar het bed stond
waar de tafel en alles
wat daartussen lag
    
      
    van de mariannenplatz
  
naar de overkant dat is
niemandsland waarachter straks
een raam wordt geschilderd
een lek gedicht en
porseleinen winterlicht
de kamer binnenschuift
    
      
    
      
    Reeën
  
    
      
    Ik vroeg of je nog van me hield
  
en je zweeg lange tijd
tot je 'kijk', zei, 'beneden'
    
      
    daar stonden in langzaam
  
en laaghangend licht
twee reeën een ogenblik stil,
toen vluchtten zij snel en gewichtloos
het struikgewas in
    
      
    hier en daar werden bladeren geel
  
dat was wat je daarna zou zeggen
    'september, de herfst komt er aan'
    
      
    
      
    
      
    Het karige maal 
  
    
      
    Onder de lamp aan tafel 
  
zwijgend eten wij; onze handen
als witte vlekken komen en gaan;
onze beringde vingers achteloos
met het vertrouwde brood spelend.
    
      
    Geen vreugde niets ongewoons 
  
is er in de klank van onze
messen en vorken.
    
      
    En natuurlijk weten wij niets 
  
van het geluk van reizigers
    in een avondtrein.
    
      
    
      
    
      
    Als ik thuiskom
    
      
    
      
    Als ik thuiskom
    
      
    
      
    je mond
  
    een wakkige herfstige tuin
    
      
    
      
    Je armen trillend als van onzegbaar
  
verlangen, je brilleglazen
aangedampt, je stem onafgewerkt
    onhandig als met te weinig kleren
    
      
    
      
    Reeds lang wist ik, dit
  
is het enige, het enig
    mogelijke.
    
      
    
      
    
      
    De bramenpluk
    
      
    
      
    voor Bregje
    
      
    
      
    kies een warme dag begin september 
  
met zinderende populieren, met licht
dat door een gaas van stof valt,
met alle ramen open
's middags, als de buurman rust houdt
in de schaduw van de notelaar
en zijn blik over het dal laat dwalen
als keek hij naar een film: daar vliegen
vogels, verder dan wij kunnen zien
    maar ze verdwijnen niet 
    
      
    
      
    ga dan en pluk de rijpste bessen, 
  
die glanzend zwart zijn, zwaar
en lobbig, die zich gewillig geven
laat de tegendraadse hangen,
    hun tijd komt later 
    
      
    
      
    en laat, wat onbereikbaar lijkt 
  
zo blijven, want alles heeft een prijs:
je kunt je huid verwonden
aan de doornen, je kunt een adder
wekken uit de slaap, je kunt
    je mandje laten vallen 
    
      
    
      
    neem dus je tijd, kom op je stappen 
  
vaak terug, zing voor de wespen
liederen, stel hen gerust
en als je denkt dat je kunt blijven,
keer terug naar waar de tijd
voorbijgaat en het licht van kleur
verandert, waar de koelkast aanslaat
waar iemand gaten in de muur boort
waar nog vannacht de wind opsteekt,
de herfst begint, waar iemand
op je wacht