MEEKERS, Mark
    
      
    
      
    
      
    Schildersverdriet
    
      
    
      
    weer schildert hij met het laatste grijs
  
van zijn adem een afgeleefd landschap.
bomen, ziek en moe van zoveel licht
te dragen. de ogen wondkorsten. klap
     
    
      
    rozen het zwijgen opgelegd. het penseel
  
verliest zijn wilde haren, wordt kaler
met de dag. uit belegen tubes een vijver
geknepen. verschaald water grauw als
     
    
      
    gietijzer, de horizon muurvast, geen kans
  
erover te kijken, daarboven een zon
zoals enkel een gestigmatiseerde hand
ze weergeven kan. wie niet door vergaan
     
    
      
    getekend is, verdient de schoonheid niet.
  
zijn enig verweer tegen de genadeklap,
de kleine eeuwigheid op mensenmaat.
en toch, wanhoop doet soms wonderen.