BAEKE, Jan
    
      
    
      
    
      
    Alle begrip
    
      
    
      
    Ze moet me zien, de trut, maar doet van niet.
  
Loopt dat ik lucht ben, maakt een sletje na.
Ze vingert haar mobieltje en verschiet
van kleur en stem, zegt hardop: ‘Ja
    
      
    je mag me hebben’, wil dat iedereen dat hoort.
  
Ze ziet mij staan, maar kijkt naar niets
dwars door mij heen. Ze is gestoord
en hangt haar vlees breed op haar fiets
    
      
    zo breed dat zij haast uit haar schoonheid knalt –
  
Ik zal het winnen van dit kutgevoel
dat ze van haar fiets straks op een ander valt
een randdebiel met een grote smoel.
    
      
    Ik haat dit meisje, deze belachelijke straat
  
geen mens die snapt waarom het werkelijk gaat.