 
    
    
      
    
      
    
      
    
      
    LUCEBERT
    
      
    
      
    
      
    een liefde
  
    
      
    op de drempel stond armenkruis je stem
  
en ik proef in huis je tranen in een vaas staan
ik bleef en passant aan de andere kant van de straat
er groette mij een hand en ik las dat het te laat was
vroeger vonden wij tegen het glas een vliegmachine
maar lachten bij elke barst achter onze zachte kieuwen
nu glijden wij gescheiden door azië en europa
    en je zwijgen is van porselein en mijn hijgen een hamer
    
      
    
      
    
      
    Mama gedicht
  
    …..
    
      
    nu komen er alras rozen en zomernachten
  
    en de borsten die nooit bezweet 
    
      
    en steeds blank moeten zijn als albast
  
en de maan als de wind de kaarsen uitblies
en de zon voor de korenschelven der dagen
nu komen er ook priëlen en een dwerg
en ook de herfst later met de fruitbomen
en het wijnfeest en de wereldsmart onder de regen
en in de winter wordt het geboren
    en het zegt mama mama
    
      
    …..
    
      
    
      
    
      
    De Soldatenmoeder
  
    
      
    Zij heeft haar zonen in de krijg verloren
  
Zij haat de roden nu, die ziet ze overal
Zij wonen in haar huis, onder de vloeren
Zij voelt hoe ze haar dagelijks beloeren
O mensen, is dit niet een naar geval
    
      
    Zij hebben haar haar hart geroofd
  
Haar lichaam leeg en ook haar hoofd
Zij slaapt met stenen in haar bed
Zij hebben haar haar hart geroofd
Haar lichaam leeg en ook haar hoofd
Zij slaapt met stenen in haar bed
En als ze opstaat is ze als dood
    
      
    De roden komen binnen, in brood verborgen
  
En in de nacht, zij richten op haar knie een straal
Zodat die rood en pijnlijk op gaat zwellen
Terwijl haar buik, haar rug, haar hand vervellen
O mensen, is dit niet een naar verhaal
    
      
    Zij hebben haar haar hart geroofd
  
Haar lichaam leeg en ook haar hoofd
Zij slaapt met stenen in haar bed
Zij hebben haar haar hart geroofd
Haar lichaam leeg en ook haar hoofd
Zij slaapt met stenen in haar bed
En als ze opstaat is ze als dood
    
      
    Een prooi der roden verliest zij alle zinnen
  
Soldatenmoeder was zij, nu een lichtekooi
Als Amerikaanse moet ze nu wel haten
Maar geeft zich toch aan de Vietkongsoldaten
O mensen, dit deden de rooien uit Hanoi
    
      
    Zij hebben haar haar hart geroofd
  
Haar lichaam leeg en ook haar hoofd
Zij slaapt met stenen in haar bed
Zij hebben haar haar hart geroofd
Haar lichaam leeg en ook haar hoofd
Zij slaapt met stenen in haar bed
En als ze opstaat is ze als dood
    
      
    
      
    De Visser van Ma Yuan
  
    
      
    onder wolken vogels varen
  
onder golven vliegen vissen
maar daartussen rust de visser
    
      
    golven worden hoge wolken
  
wolken worden hoge golven
    maar intussen rust de visser
    
      
    
      
    
      
    lente-suite voor lilith - introductie
  
    
      
    als babies zijn de dichters niet genezen
  
van een eenzaam zoekend achterhoofd
velen hebben liefde uitgedoofd
om in duisternis haar licht te lezen
    
      
    in duisternis is ieder even slecht
  
de buidel tederheid is spoedig leeg
alleen wat dichters brengen het te weeg
uit poelen worden lelies opgedregd
    
      
    kappers slagers beterpraters
  
alles wat begraven is
godvergeten dovenetels laat es
aan uw zwarte vlekken merken dat het niet te laat is
    
      
    wie wil stralen die moet branden
  
blijven branden als hij liefde meent
om in licht haar duisternis op handen
te dragen voor de hele goegemeent
    
      
    
      
    Aan Lesbia
  
    
      
    De oude meepse barg* ligt
  
nimmermeer in drab
maar voorgoed op zachte kussens onder – uitgerekend –
de weelderigste boom Ons rest
slechts een schaduw dun als een dasspeld
om af te koelen Lesbia
Sinds je moeder goede zaken maakt
met de montage van haar
geldzucht en jouw schaamteloos lichaam
zijn je lippen – nu als in steeds
modieuzer gewaden gehuld zo
gewaagder lijkend dan ooit – mij toch
armelijk mager geworden
    
      
    Maar al werden je fraaie lokken plots
  
walgelijk rattenhaar of baarde je
onder mijn ogen een geslacht van
veelpotig of kruipend gedierte
ik verliet je niet want waar
zou ik nog rust kunnen vinden? In het zuiden
op brandende bergen soms of
onder de altijd bloedige barbaren in het noorden?
O ik moet er niet aan denken hoe in den vreemde
een van heimwee bezetene mij toefluistert:
    
      
    ‘Alle vlinders van dit voorjaar slapen op Lesbos’
  
    
      
    * ziekelijk, gecastreerd varken
    
      
    
      
    
      
    Het einde
    
      
    
      
    Oud de tijd en vele vogels sneeuwen
  
in de leegte in de verte
Wordt men moe en de stemmen
    Staan stijf om zelfs de zuiverste lippen
    
      
    
      
    Ruw en laag wandelt de regen 
  
Waarheen zijn de lichte dagen gegaan
Waar zijn de wolken gebleven
    Alles is stom en van steen 
    
      
    
      
    Alleen die in zijn engte de elementen telde
  
Buigend en bevend als geselslagen
Geeft het laatste geluid: het lied
    Heeft het eeuwige leven
    
      
    
      
    
      
    XV
    
      
    
      
    overhandig mij brekend
  
    je peilloze bloem je kus
    
      
    
      
    als een dar dolzinnig drijf ik
  
    op het aquarel van de dorst
    
      
    
      
    van oe en a staat je ruimte 
  
    door mijn hijgen verzadigd
    
      
    
      
    van stijgen en ademhalen 
  
    is opgestapeld mijn lichaam
    
      
    
      
    en mijn stem hij dartelt en klapwiekt 
  
    als een donkere boom aan de bron
    
      
    
      
    hoor dan met uw handen haast dan uw hartslag 
  
ik ben een donkere droom in de zon
ben de omarmende honderdman
    ben een wenk in de wolken
    
      
    
      
    
      
    Nazomer
    
      
    
      
    ik heb in het gras mijn wapens gelegd
  
en mijn wapens gaan geuren als gras
ik heb in het gras mijn lichaam gelegd
mijn lichaam is geurig als hout bitter en zoet
    
      
    dit liggen dit nietige luchtige liggen
  
als een gele foto liggend in het water
glimmend gekruld op de golven
of bij het bos stoffig van lichaam en schaduw
    
      
    oh grote adem laat de stenen nog niet opstaan
  
maak nog niet zwaar hun wangen hun ogen
kleiner gebrilder en grijzer
    
      
    laat ook de minnaars nog liggen en stilte
  
zwart tussen hun zilveren oren en ach
laat de meisjes hun veertjes nog schikken en glimlachen
    
      
    
      
    Ik tracht op poëtische wijze
    
      
    
      
    ik tracht op poëtische wijze
    
      
    dat wil zeggen
    
      
    eenvouds verlichte waters
    
      
    de ruimte van het volledig leven
    
      
    tot uitdrukking te brengen
    
      
    
      
    ware ik een mens geweest
    
      
    gelijk aan menigte mensen
    
      
    maar ware ik die ik was
    
      
    de stenen of vloeibare engel
    
      
    geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt
    
      
    de weg van verlatenheid naar gemeenschap
    
      
    de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg
    
      
    zo niet zo bevuild zijn
    
      
    als dat nu te zien is aan mijn gedichten
    
      
    die momentopnamen zijn van die weg
    
      
    
      
    in deze tijd heeft wat men altijd noemde
    
      
    schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
    
      
    zij troost niet meer de mensen
    
      
    zij troost de larven de reptielen de ratten
    
      
    maar de mens verschrikt zij
    
      
    en treft hem met het besef
    
      
    een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
    
      
    
      
    niet meer alleen het kwade
    
      
    de doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig
    
      
    maar ook het goede
    
      
    de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte
    
      
    morrelen
    
      
    
      
    ik heb daarom de taal 
    
      
    in haar schoonheid opgezocht
    
      
    hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
    
      
    dan de spraakgebreken van de schaduw
    
      
    dan die van het oorverdovend zonlicht
    
      
    
      
    
      
    Ik draai een kleine revolutie af...
    
      
    
      
    ik draai een kleine revolutie af
  
ik draai een kleine mooie revolutie af
ik ben niet langer van land
ik ben weer water
ik draag schuimende koppen op mijn hoofd
ik draag schietende schimmen in mijn hoofd
op mijn rug rust een zeemeermin
op mijn rug rust de wind
de wind en de zeemeermin zingen
de schuimende koppen ruisen
    de schietende schimmen vallen
    
      
    
      
    ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af
  
    en ik val en ik ruis en ik zing
    
      
    
      
    
      
    gij letterdames en gij letterheren
    
      
    
      
    gij letterdames en gij letterheren,
  
gij die herenhuizen diep zit uit te pluizen daden,
ik zeg Daden van genot en van ontberen,
wanneer gij blake rimbaud of baudelaire leest;
hoort, door onze verzen jaagt hun heilige geest:
    de blote kont der kunst te kussen onder uw sonnetten en balladen.
    
      
    
      
    
      
    de zeer oude zingt:
    
      
    
      
    er is niet meer bij weinig.
  
noch is er minder.
nog is onzeker wat er was.
wat wordt wordt willoos.
eerst als het is is het ernst.
het herinnert zich heilloos.
    en blijft ijlings.
    
      
    
      
    alles van waarde is weerloos.
  
wordt van aanraakbaarheid.
rijk.
    en aan alles gelijk.
    
      
    
      
    als het hart van de tijd.
  
    als het hart van de tijd
    
      
    
      
    
      
    [er is alles in de wereld het is alles]
    
      
    
      
    er is alles in de wereld het is alles
  
  de dolle hondenglimlach van de honger
de heksenangsten van de pijn en
de grote gier en zucht de grote
oude zware nachtegalen
    het is alles in de wereld er is alles
    
      
    
      
    allen die zonder licht leven
  
de in ijzeren longen gevangen libellen
hebben van hard stenen horloges
    de kracht en de snelheid
    
      
    
      
    binnen het gebroken papier van de macht
  
gaapt onder de verdwaalde kogel van de vrede
gaapt voor de kortzichtige kogel van de oorlog
de leeggestolen schedel
    de erosie
    
      
    
      
    er is alles in de wereld het is alles
  
arm en smal en langzaam geboren
slaapwandelaars in een koud circus alles
is in de wereld het is alles
slaap
    
      
    
      
    er is een grote norse neger
    
      
    
      
    er is een grote norse neger in mij neergedaald
  
die van binnen dingen doet die niemand ziet
    ook ik niet want donker is het daar en zwart
    
      
    
      
    maar ik weet zeker hij bestudeert er
  
    aard en struktuur van heel mijn blanke almacht
    
      
    
      
    hij morrelt eerst aan halfvermolmde kasten
  
dan voel ik splinters schieten door mijn schouder
nu leest hij oude formulieren dit is het lastigst
    te veel slaven trok ik af van de belasting
    
      
    
      
    
      
    school der poëzie
    
      
    
      
    ik ben geen lieflijke dichter
  
ik ben de schielijke oplichter
der liefde, zie onder haar de haat
    en daarop een kaaklende daad.
    
      
    
      
    lyriek is de moeder der politiek,
  
ik ben niets dan omroeper van oproer
en mijn mystiek is het bedorven voer
    van leugen waarmee de deugd zich uitziekt.
    
      
    
      
    ik bericht, dat de dichters van fluweel
  
schuw en humanisties dood gaan.
voortaan zal de hete ijzeren keel
    der ontroerde beulen muzikaal opengaan.
    
      
    
      
    nog ik, die in deze bundel woon
  
als een rat in de val, snak naar het riool
van revolutie en roep: rijmratten, hoon,
    hoon nog deze veel te schone poëzieschool.