VROEGINDEWEIJ, Rien
    
      
    
      
    
      
    Poëzie is voor mij een verhaal
  
    
      
    Poëzie is voor mij het verhaal
  
Dat men mij vroeger vertelde
Van een man die op zijn zolder
Een vliegtuig van beton gebouwd had
En trots tegen iedereen zei
Dat het wel kon vliegen
    Maar niet door het dakraam kon
    
      
    
      
    
      
    Laat ons zingen
  
    
      
     Neem een herinnering, snijd haar in stukken
  
van een zomer lengte, zet ze op met water
waaraan wat onwaarheid is toegevoegd.
    
      
     Roer om met een garde het ongeduld tot een gladde
  
substantie; laten inkoken. Tik ondertussen
met een houten lepel op een deksel, draai
    
      
     een lege roerzeef om en om. Hoor de paarden
  
in de straat, het slepen van de wagens,
het ronken van de eerste motoren. Neem de pan
    
      
     van het vuur, laat het gerecht opstijven
  
in de koelkast. Vergeet wat gebeurd is.
     Nodig je vrienden uit. Vertel ze wat je weet.
    
      
    
      
    
      
    Bezoek
    
      
    
      
    Niemand kwam er.
    
      
    Hij werd steeds eenzamer
    
      
    En alsmaar bekwamer
    
      
    In het bewonen van zijn kamer.
    
      
    
      
    De ramen groeiden dicht
    
      
    Van vet en stof, geen zicht
    
      
    Had hij nog op enig licht
    
      
    Of schemering, een lichtgewicht
    
      
    
      
    Werd hij, vel over been.
    
      
    Een kapstok, zo ging hij heen.
    
      
    Alleen en alleen en alleen.
    
      
    Allang toen hij was heen - 
    
      
    
      
    Gegaan, ging plotseling de bel.
    
      
    De buren riepen: Zie je wel,
    
      
    Hij doet het toch, de bel!
    
      
    En nu is hij niet thuis. Of wel?
    
      
    
      
    
      
    Boek
    
      
    
      
    Toen ik nog geen boeken had
    
      
    hadden wij één boek.
    
      
    Het boek der boeken heette dat,
    
      
    het was geen pocketboek.
    
      
    
      
    Het was een heel dik boek,
    
      
    dat in een zwarte omslag
    
      
    als een baksteen op de hoek
    
      
    van de schoorsteenmantel lag.
    
      
    
      
    Het bindwerk was versleten,
    
      
    de rug van leesgenot gekromd,
    
      
    de bladen vet van 't vette eten.
    
      
    
      
    Het lag daar als een dam,
    
      
    hoe hoog de kachel ook stond,
    
      
    het vatte nooit eens vlam
    .
    
      
    
      
    
      
    Boymans
    
      
    
      
    Als na kantoortijd het rosarium opleeft 
  
van het gefluister in de bosjes,
spelen oudere heren verstoppertje.
    Jongens vragen of u een vuurtje heeft. 
    
      
    
      
    Een sigaret tussen de lippen, onzeker 
  
en op zwart zaad, in het bleke gezicht
van de betaalbare liefde, dat opflikkert
    in het licht van een gouden aansteker. 
    
      
    
      
    Als ze weg zijn, de jongens, de meneren, 
  
is het park donker en verlaten; de bladeren
van de bomen gaan pierewaaien over de sloot,
    rond de beelden in de tuin van Boymans
    
      
    
      
    
      
    Testament
  
    
      
    Reeds lag hij geborgen in de schoot van moeder aarde 
  
Toen zij de enveloppe vond, waarop deze vier regels:
In deze zak zitten nog een aantal koffiezegels
Van Douwe Egberts, die ik stiekem voor je spaarde
Ik had je zo graag die elektrische molen willen geven
    Als je hem nog hebben wilt, spaar dan zelf nog even
    
      
    
      
    
      
    Quarantaine
    
      
    
      
    Nu het virus hier is blijf ik liever binnen.
  
en tik wat woorden tegen het raam
van de wereld buiten, de straat is verlaten,
de komst van de vuilniswagen een attractie.