 
    
    
      
    
      
    
      
    
      
    WILMINK, Willem
    
      
    
      
    
      
    De oude school
  
    
      
    Ach zou die school er nog wel zijn,
  
kastanjebomen op het plein;
de zware deur.
Platen van ridders met een kruis
en van Goejanverwellesluis;
Geheel in kleur
    
      
    Die mooie school daar stond je met 
  
een pas gejatte sigaret
in 't fietsenrek.
Daar nam je bibberig en scheel
en van ellende groen en geel,
opnieuw een trek.
    
      
    En als de meester jarig was 
  
werd het rumoerig in de klas;
en zat je daar.
En je verwachte zo direct
een uiterst boeiend knaleffect:
de klapsigaar
    
      
    Je speelde in een schooltoernooi 
  
en het begin was wondermooi;
fijn voetbalweer.
Je kreeg met 10-1 op je smoel
de kleine keeper in zijn doel:
hij weende zeer
    
      
    De najaarsblaren op de grond
  
daar stapte je zo fijn in 't rond;
de school voorbij.
En 's winters was de kachel heet
en als je daar dan sneeuw in smeet,
dan siste hij.
    
      
    Het moet er allemaal nog zijn:
  
de deur, de bomen en het plein;
de grote heg.
Alleen die mooie lichte plaat,
waarop een kleine desa staat,
is misschien weg.
Balie, Lombok, Soemba, Soembawa,
    Floris, Timor, enzovoort...
    
      
    
      
    
      
    God woont in de Fokke Simonszstraat
  
    
      
    Ik hoorde van een zeereerwaarde
  
en hoogbejaarde dominee:
de Here wou met onze aarde
niet één dag langer meer in zee.
    
      
    Al zouden wij Hem overstelpen
  
met eredienst en dankgebed,
het zou geen ene moer meer helpen:
er werd een punt achter gezet.
    
      
    Maar zie: daar was diezelfde morgen
  
zo’n rotjoch in de grote stad
een doodziek duiffie aan ’t verzorgen
dat-ie op straat gevonden had.
    
      
    ‘Kristus, wat mot je dan ? Wat wil je?
  
Ja, kijk me maar es effe an.
Godsallejeisis, beest, wat tril je,
Leg nou toch effe rustig man.’
    
      
    Toen heeft de Heer Zijn toorn bedwongen,
  
want Hij kreeg schik in het geval.
Hij spaarde dus de kleine jongen,
    de zieke duif en het heelal.
    
      
    
      
    
      
    De meisjes uit vervlogen dagen
    
      
    
      
    de meisjes uit vervlogen dagen
    
      
    we weten niet meer waar ze wonen
    
      
    nooit zullen zij zich meer vertonen
    
      
    waar wij weleer hun lichaam zagen
    
      
    
      
    de buren hun adres te vragen
    
      
    zal in geen straat de moeite lonen
    
      
    we weten niet meer waar ze wonen
    
      
    de meisjes uit vervlogen dagen
    
      
    
      
    de liefdesnacht met zijn sjablonen
    
      
    wanneer die eindelijk ging vervagen
    
      
    dan lag het schaamrood op de konen
    
      
    van meisjes uit vervlogen dagen
    
      
    
      
    soms was de nacht zo wonderschoon
    
      
    dat hij de ochtend kon verdragen
    
      
    bij de meisjes uit vervlogen dagen
    
      
    die wij niet meer weten te wonen
    
      
    
      
    de liefdesnacht met zijn sjablonen
    
      
    wanneer die eindelijk ging vervagen
    
      
    dan lag het schaamrood op de konen
    
      
    van meisjes uit vervlogen dagen
    
      
    
      
    soms was de nacht zo wonderschoon
    
      
    dat hij de ochtend kon verdragen
    
      
    bij de meisjes uit vervlogen dagen
    
      
    die wij niet meer weten te wonen
    
      
    
      
    
      
    Hilversum 3
  
    
      
    Vroeger werd gezongen en gefloten in de straat
    
      
    had de slagersjongen nog een opera paraat
    
      
    de metselaar kon zingend op de steiger staan
    
      
    de melkboer lengde fluitend zijn melk een beetje aan
    
      
    
      
    Hilversum 3 bestond nog niet
    
      
    maar ieder had zijn eigen stem
    
      
    Op elke steiger klonk een lied
    
      
    van Paljas of Jeruzalem
    
      
    
      
    Alle venters hadden eigen aria's
    
      
    voor sprot en haring, voor begonia's
    
      
    Zelfs in fabrieken kwam van overal 
    
      
    toch weer een liedje door de grote hal
    
      
    
      
    Hilversum 3 bestond nog niet …..
    
      
    
      
    Tussen het geratel van machines door 
    
      
    klonk in de confectie een mooi meisjeskoor
    
      
    dromend van de prins van.. weet ik veel
    
      
    die ze zou ontvoeren naar zijn luchtkasteel
    
      
    
      
    Hilversum 3 bestond nog niet …..
    
      
    
      
    
      
    Op doorreis door Vlaanderen
  
    …..
    
      
    Weet je soms nog witter bloemen
  
dan de hagelwitte vlier,
zijn er ergens hogere bomen
dan de Vlaamse populier?
Smalle huizen op de velden:
ieder huis de pionier
van een nooit voltooide hoofdstraat
    in een nooit gebouwd kwartier.
    
      
    
      
    Vlaanderen, Vlaanderen door welk noodlot,
  
door welk wonderlijk bestier
word je steeds voorbij gereden,
worden al je mooie steden,
Brugge, Antwerpen, Gent en Lier,
tot op heden steeds gemeden,
    waarom blijft er niemand hier?
    
      
    
      
    
      
    Allerzielen 
    
      
    
      
    Soms loopt er door een drukke straat 
  
ineens een oude kameraad
of reisgenoot.
Je weet zodra je hem begroet:
het kan niet dat ik hem ontmoet,
    want hij is dood.
    
      
    
      
    Eerst ben je nog een tijd verbaasd 
  
omdat die levende toch haast
die dode was.
Heb je de zaak dan afgedaan,
dan komt er weer zo'n dode aan,
    met flinke pas. 
    
      
    
      
    Thuis van het dodencarnaval 
  
zie je de spiegel in de hal,
je schrik is groot:
die man daar in het spiegelglas,
met die bekende regenjas,
    was die niet dood?
    
      
    
      
    
      
    Dood zijn duurt zo lang
    
      
    
      
    Het is niet fijn om dood te zijn.
    
      
    Soms maakt me dat een beetje bang.
    
      
    Het doet geen pijn om dood te zijn,
    
      
    maar dood zijn duurt zo lang.
    
      
    
      
    Als je dood bent, droom je dan?
    
      
    En waar droom je dan wel van?
    
      
    
      
    Droom je dat je in je straat
    
      
    langzaam op een trommel slaat?
    
      
    Dat iemand je geroepen heeft?
    
      
    Droom je dat je leeft?
    
      
    
      
    Maar ach, wat maak ik me toch naar,
    
      
    het duurt bij mij nog honderd jaar
    
      
    voor ik een keertje dood zal gaan.
    
      
    Ik laat vannacht een lampje aan.
    
      
    
      
    
      
    Textielstad 
    
      
    
      
    Het is het eindpunt van de trein,
  
bijna geen mens hoeft er te zijn,
bijna geen hond gaat zover mee:
    Enschede.
    
      
    
      
    De burchten van de nijverheid
  
staan er nog her en der verspreid:
spelonken, hol en afgeleefd,
    waar nu de wind vrij spel in heeft.
    
      
    
      
    Textielbaronnen van weleer,
  
hun jachtgebied bestaat niet meer.
Waar zouden ze gebleven zijn,
    Van Heek, Ter Kuile, Blijdenstein?
    
      
    
      
    Hebben ze kinderen voortgebracht,
  
hebben ze hier nog nageslacht,
of koos dat snel een betere stee
    dan Enschede?
    
      
    
      
    Krim, Berkenkamp, Sebastopol,
  
het is voorbij. De maat is vol.
Bijna geen heeft hier nog weet
    van uw gelatenheid, uw leed.
    
      
    
      
    Dwars door het uitgeteerde hart
  
loopt nu de kale boelevart
met postkantoor en V&D.
    O, Enschede, Enschede.
    
      
    
      
    
      
    Sander
    
      
    
      
    voor een blinde jongen
    
      
    
      
    Een lichaam dat op warmte wacht,
  
de zuiverheid van wenkbrauwbogen,
de lijnen van een mond, die lacht,
de wimpers boven meisjesogen,
je zult het zien, zo goed als ieder ander,
    Sander.
    
      
    
      
    De lieve lijnen van haar keel,
  
de witte parels van haar tanden,
je zult het zien in het gestreel
van je twee fijnbesnaarde handen,
je zult het zien, zo goed als ieder ander,
    Sander.
    
      
    
      
    Je voelt een haarlok, aait een oor,
  
en je tien vingers wachten even
en lopen dan brutaalweg door
tot de twee borsten die daar leven.
Je zult ze zien, intens als ieder ander,
    Sander.
    
      
    
      
    En als je wat verdwaald mocht wezen
  
en niet meer weet waar je moet gaan,
dan moet je ’t brailleschrift maar lezen
rondom de tepels die daar staan.
Jij kent dat eigenlijk veel beter dan een ander,
    Sander.
    
      
    
      
    Met je twee handen en je mond
  
krijg je een antwoord op je dromen,
tot je die kleine driehoek vond,
die woning waar je thuis kunt komen
en waar je één kunt worden met die ander,
Sander.
     
    
      
    
      
    Huilen is gezond
  
    
      
    Leg nu die krant maar even neer,
  
echt lezen doe je toch niet meer,
huil nou maar even.
Ja, tegen iemands lichaam aan
zou dat natuurlijk beter gaan,
maar huil nou even.
    
      
    Dat jij de enige niet bent,
  
dat is een troost die je al kent,
dus huil maar even.
Een ander troosten voor verdriet
dat kan ook niet, dat kan ook niet,
maar huil toch even.
    
      
    Altijd maar flink zijn is niet goed:
  
als je niet weet hoe 't verder moet,
huil dan toch even.
Straks, met nog tranen langs je kin
denk je ineens: ik heb weer zin,
    om door te leven.