Margot VOS
Avondzwijgen
Ik weet niet wat de avond zo stil doet zijn....
Komt het van 't zwijgen der wilde merels,
Of van de peinzende sterreperels,
Of doet het de stervende zonneschijn
Die zachtkens zachtkens de kim toespreidt
Zijn vlindertere doorzichtigheid?
Ik weet niet wat de avond zo stil doet zijn....
Liggen de luide dingen verloten
Achter verzegelde zilveren sloten
Die over de verten genageld zijn?
't Is al zo zwijgend omneer gegaan
En weggeborgen en afgedaan.
Ik weet niet wat de avond zo stil doet zijn,
Als had ze een heerlijk kind verloren
En roerloos zat in heur blauwe toren
Van eenzaamheid bij heur rode pijn
Die dieper dieper vervloeien ging
Tot zwaarmoeds-duistre herinnering.
Ik weet niet wat de avond zo stil doet zijn....
Worden de zonden zo zwaar gewogen
Dat neerwaarts neigen de trotse bogen
In donker-purperen deemoedslijn
En wacht doodstil het ontroerd heelal
Of de genade ook komen zal?
Ontwaking
Onder de zon wordt een wonderdroom,
Weids als een waaierboog.
Merkt ge onze machtige onderstroom?
Wij heffen de zee omhoog!
Zwaar rollen de golven, aan ruisingen groot,
Als de storm die te nacht in de horen stoot.
Al wat we zagen was eeuwig grijs.
Binnen gesloten schulp
Werden we en wiesen we op ene wijs;
Ons rijk was de smalle stulp!
Wat dreef ons begeren naar ruimer gewelf?
De groei onzer ziel, ons ontwaakte zelf!
Boven ons wijken de wolken weg,
Zeilen de zon voorbij.
Keert ons nog heden het oud beleg,
Toch worden we morgen vrij.
Toch zullen we morgen ontbonden staan
En ver boven ‘t kleine de vleug’len slaan!