MALIBRAN, Anna
    
      
    
      
    
      
    steeds onvermoed en onverschrokken
    
      
    
      
    Steeds onvermoed en onverschrokken
  
graangewas in een toverveld
onderging ik het ritueel
van paren dragen baren
de rondgang steeds voltrokken
het bloed vernieuwd oud bloed gestort
    de heksenkring onttrokken
    
      
    
      
    en deze kinderen
  
baldadig uit mijn schoot getrokken
lopen door het huis als vreemde krekels
met in hun hoofd ondoorgrondelijk
hun eigen stemvork
zinderend
en eentje reeds voorgoed vertrokken
    
      
    
      
    De mussen kwetteren als elke dag
  
    
      
    de mussen kwetteren als elke dag
  
    en elke dag is weer een wonder
    
      
    wij hebben overleefd
  
de grijze pijn gestild
die ons in klemmen hield
de donkergrijze kreet van het verlies
    
      
    wat nauwelijks in onze handen ademde
  
naakt en volmaakt
    verliet zijn tedere lichaam
    
      
    schielijk
  
als eendere vogel
die naar verdwenen streken trekt
met eendere schreeuw van vogels
    die zich verzamelen voor de winter
    
      
    
      
    vergeefs geboren en toch niet vergeefs
  
alleen niet lang genoeg bij ons gebleven
om zoals wij de grond weer omgeploegd te zien
om mee de bruine voren te betreden
de lage luchten te verkennen
    naar tekens van steeds wederkerend leven?