MESTEROM, Harry
    
      
    
      
    
      
    Gisteren
    
      
    
      
    Toevallig zag ik gisteren op
    
      
    de bodem van een vijver het bleke
    
      
    gezicht van mijn grootvader liggen.
    
      
    Hoe het kwam weet ik nog niet.
    
      
    
      
    Vissen zwommen er keurig omheen.
    
      
    Het was of hij zijn bril maar weer
    
      
    had op gezet: dwars door zijn gesloten
    
      
    oogleden keek hij naar de wolken.
    
      
    
      
    en naar mij. Al was hij toch al bijna
    
      
    5 jaar dood, hij was nog niets veranderd,
    
      
    vond ik.
    
      
    
      
    Toen hij 84 was raapte hij staande
    
      
    op zijn handen met zijn mond
    
      
    een muntstuk op van de grond.
    
      
    
      
    Nu ligt hij eronder. De hemel zit
    
      
    vol wortels en wormen.