VERDOODT, Sofie
    
      
    
      
    
      
    april
  
    
      
    als te late sneeuwpoppen
  
in het landschap neergepoot
de takken van onze armen
bloot gesparteld: wreed
    
      
    klinkt elk geluid in een veld
  
dat zo blank staat als jouw blik
wanneer ik zeg dat ons geen lot
beschoren is, maar een weg apart
    
      
    een waarheid en een leven
  
te laat op de afspraak, net als jij
leen hoogstens je gezicht
eens aan mij uit maar laat niet meer
    
      
    over je los dan nodig
  
drijf in de lucht zomaar voorbij
de lippen strak als ons
onbeslapen bed en hemelsblauw
    
      
    drijf me nimmer
  
     met een ander in het nauw
    
      
    
      
    
      
    steen
  
    
      
    je dood sloeg een kleine krater in de tuin
  
met het oorverdovende
van stilvallende motoren
ik ruim vandaag weer puin
en vind de zwarte doos van mijn herinnering
    
      
    het is je steen die leunt tegen mijn voeten
  
als de drempel die ik nemen moet
om uit je vacht te groeien
kleefkruid hecht zich aan mijn huid
de aarde voedt zich met jouw bloed
    
      
    ik kijk naar hoe het je vergaat
  
hoe je je afwendt van het licht
jij en de bloemen groeien slechts
een andere richting uit
    
      
    wie een kuil graaft
  
krijgt hem nooit meer dicht
want met een graf is het niet anders
dan met alle dingen
    
      
    de stenen zullen groter worden
  
een mens moet altijd klein beginnen