LEIBBRAND, Joop
    
      
    
      
    
      
    Winterdag
    
      
    
      
    Stad: het is tijd. Winter is halverwege,
  
smeltwater mengt met miezerige regen,
    de nieuwe dag brengt kille tegenwind.
    
      
    
      
    Het zou in één keer zomer moeten zijn,
  
vol van geloof in helderlichte dagen
die stomme tegenspoed zullen verjagen,
    mogen beschermen tegen hoon en pijn.
    
      
    
      
    Wie hier niet thuis geeft, kan hier ook niet wonen.
  
Wie hier alleen staat, komt niet meer vooruit,
zal moeten wachten, waken, deemoed tonen
en op de hoge muur waarop hij stuit
    zijn naam uitwissen als de wolven komen.