HOORNE, Philip
    
      
    
      
    Schemertijd
    
      
    
      
    Elke avond voor het slapen gaan keek ik onder 
    
      
    mijn bed naar niets anders dan stof en leegte,
    
      
    wachtend op een magere maniak met een aks
    
      
    die mijn kindertijd voortijdig zou beëindigen.
    
      
    
      
    Later wilde ik een strak laken onder mijn voeten
    
      
    en nog later trokken mijn ogen op de drie muren
    
      
    die mij omringden loodrecht ingebeelde lijnen
    
      
    van het balatum naar het plafond en terug.
    
      
    
      
    Een rookmachine spoot de lichtheid onherkenbaar,
    
      
    maar ik zag ze wel, de op en neer dansende spoken.
    
      
    ik kneep mijn ogen en mijn lichaam dicht. 
    Nu nog
    
      
    pleegt men mij te noemen: zonderling, gesloten.
    
      
    
      
    
      
    Vogeltje
  
    
      
    Een vogeltje overreden,
  
over een vogeltje gereden.
Het zat daar midden op de weg
wat lam in kop en leden
en deed niet wat vogeltjes doen
als een auto komt aangereden.
    
      
    Achteruit in de spiegel stoof het op,
  
nieuwe avonturen in 't verschiet.
Hoera, het leefde, want
dooie vogeltjes vliegen niet.
    
      
    Alsof de streling van mijn chassis
  
het weer tot leven had gewekt
met vleugeltjes aan elke zij.
    
      
    Dit dringend eens herhalen
  
met een hond en God
    met mij.